West-Vlaanderen. Jaargang 4
(1955)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermdWestvlaamse tapijten in het buitenlandREEDS op het einde der xiiide eeuw bestond de tapijtnijverheid wellicht te Kortrijk en zeker te Brugge. Is er betreffende de kunstnijverheid in die eerste stad zeer weinig gekend, dan zijn wij veel beter ingelicht aangaande dat bedrijf in de stad aan het Zwyn. Ook in een aantal kloosters werd tapijtwerk voor eigen gebruik vervaardigd. Mogen de twee antependia uit het klooster van de Potterie te Brugge nl. De aanbidding der herders en De tronende Madonna met de H. Johannes de Doper en de H. Johannes de Evangelist als dergelijk werk beschouwd | |
[pagina 56]
| |
1. Het opbreken van het Beleg van Dôle. (Uit de reeks: De geschiedenis van de H. Anathole, 1502-1506).
De Arithmetica. (Uit de reeks: De vrije kunsten, tweede helft van de xviide eeuw).
worden? Op het platteland bestonden kleine ateliers die werkten zonder enige controle en die hun minderwaardige producten herhaaldelijk op de markt brachten als zijnde werk van de nabij gelegen stad. De ordonnantie van Karel V, uitgevaardigd in 1544 om aan die toestand te behelpen, bracht geen oplossing. Ook werd in 1560 door de stadsmagistraat van Doornik, na overleg met die van Gent, Brugge, Rijsel en andere steden, een verzoek gericht tot de vorst om de tapijtwevers van het platteland te verplichten hun bedrijf in de steden te komen uitoefenen. Vooral te Brugge nam de tapijtnijverheid een belangrijke plaats in. Van het einde van de xiiide eeuw af tot in de xviiide eeuw hield deze kunstnijverheid er stand. Duizenden tapijtwevers waren er in de loop der eeuwen aan het werk. Afwisselend kende dit bedrijf er bloei en verval. Het naast elkaar bestaan van verschillende georganiseerde groepen tapijtwevers (lissekleedwevers, sarazinoyswerkers, hautelisseurs...), met onderling enkele verschillen wat betreft de gebruikte getouwen, enkele niet belangrijke afwijkingen in de techniek en in de bestemming der voortgebrachte producten, had tot gevolg verdeeldheid, twisten en processen. Wanneer minder gunstige tijden aanbraken, wanneer eensgezind diende gestreden om de verkoop van Brugse tapijten buiten de stad te verzekeren en te organiseren, wanneer belangrijke sommen in het bedrijf dienden geïnvesteerd, dan was de Brugse tapijtnijverheid niet opgewassen tegen die moeilijkheden. Van het Brugse legwerk is, in verhouding met de productie, minder bewaard dan van werk vervaardigd in een paar andere steden. Het was hoofdzakelijk bestemd voor dagelijks gebruik en aldus meer aan sleet onderhevig. Enkele exemplaren van het Brugse legwerk zijn in die stad zelf te vinden, o.a. het overbrengen van de relieken van de H. Augustinus in het museum van de H. Bloedkapel, de tapijten met de Mirakelen van Onze Lieve Vrouw van de Pottevie en twee tapijten in verband met het leven van de Madonna bewaard in het klooster van de Potterie. Te Gent in het museum D'Haene-Steenhuyse hangt een tapijt waarop een Offer aan een Godin is voorgesteld. Ook het museum Mayer Van den Bergh te Antwerpen bezit een reeks van zes tapijten waarop de Geschiedenis van Celadon en Astree is voorgesteld en dat besteld werd door Daniel Fourment, de schoonvader van P.P. Rubens.
In dit bondig overzicht zullen wij enkel stilhouden bij een aantal reeksen in het buitenland bewaard. Het oudst bekende werk, met zekerheid aan Brugge toe te schrijven, dateert uit de eerste jaren van de xvide eeuw. Het werd geweven in het atelier van Jan De Wilde. De veertien tapijten, waarop het leven en de mirakelen van de H. Anathole waren voorgesteld, werden besteld door het kapittel van de kerk van Saint-Anathole te Salins in Franche-Comté. Slechts drie tapijten en een fragment van een vierde zijn bewaard.1 Op het ene stuk zijn de begrafenisplechtigheden van de heilige afgebeeld, het andere tapijt toont ons hoe de hoofdreliekhcuder van St-Anatole bij de uitgedroogde zoutwaterbronnen van | |
[pagina 57]
| |
Salins wordt gebracht en hoe deze weder opwellen. Op het derde tapijt ziet men het opbreken van het beleg van Dôle in 1477. Dank zij de tussenkomst van de heilige trekt het Franse leger terug van vóór de poorten van de stad (afb. 1). Die locale gegevens en de tamelijk getrouwe topografische uitbeelding laten toe te vermoeden dat de ontwerpen vanuit Franche-Comté aan het Brugse atelier werden overgemaakt. De talrijke personages zijn dicht opeengepakt. Burchten, torens en bergruggen verwekken de indruk van een zekere diepte. Doch elke opene ruimte is vermeden: waar een ledige plek bleef, werd deze gevuld met bomen, planten en bloemen, zoals het de gewoonte was in het legwerk van ca 1500. Groenwerk of verdures, meestal goedkoper werk, viel meer in het bereik van ieders beurs en werd zeer veel gevraagd. Men onderscheidt twee soorten groenwerk: dat met grote bladeren en de menue verdure, waarvan het veld bezaaid is met zeer talrijke kleine plantjes en bloemetjes. In het Museum für Kunst und Industrie te Wenen is een voorbeeld van dit eerste type bewaard, een tapijtje van omstreeks 1600, dat in de linker zijboord de gothisch gekroonde b, het stadsmerk van Brugge draagt. Dit bewijst hoe verkeerd het is alle bewaarde groenwerk aan Oostvlaamse of Limburgse ateliers toe te schrijven. Historische taferelen zijn herhaaldelijk te Brugge geweven; voorbeelden er van zijn voorlopig niet aan te wijzen. Tapijten met mythologische onderwerpen zijn daarentegen in een aantal musea te vinden. In Portugal, nl. te Coïmbra, hangt een tapijt uit het tweede kwart van de xviide eeuw, met een episode uit de geschiedenis van Venus en Vulcanus. Het stelt voor hoe Mars en Venus verrast worden door Vulcanus, Venus’ echtgenoot. Ook een Geschiedenis van Diana en Iphigeneia is gedeeltelijk bewaard. Eén tapijt van de reeks was vroeger in de kunsthandel Altkunst te Berlijn; Agamemnon zit er geknield naast een altaar waarop een hert geofferd wordt. Drie andere stukken zijn te Madrid. Hierop zijn voorgesteld Latona die de Lykische boeren in kikkers verandert; Atalanta, de Arkadische jageres die een ever wondt en Diana en Callisto. De zeer brede boorden van deze tapijten vertonen onderaan Neptunus met zeestieren en putti. Het leven op het platteland en de dagelijkse bezigheden van de mens, zo dikwijls in miniaturen en in schilderijen afgebeeld, - denken we aan de landelijke scènes van een Teniers, - werden ook in tapijtwerk in beeld gebracht. Vooral de Geschiedenis van Gombaut en Macée, een herdersidylle, schijnt, te oordelen naar het bewaarde aantal exemplaren, zeer dikwijls te Brugge te zijn geweven. Deze reeks werd gemaakt naar acht tekeningen ontworpen in 1587 door Jean Leclerc, een weinig gekend houtsnijder en graveur, die achtereenvolgens werkzaam was te Tours en te Parijs. In de eerste drie tapijten worden de vermakelijkheden op het platteland getoond: zoals de vlinderjacht, het bolspel en de boerendans. Een vierde tapijt van de reeks brengt ons een landelijke maaltijd voor ogen; van dit stuk vooral zijn talrijke replieken bewaard o.m. te Saint-Omer, te Châteaudun, te Saint-Lô. De laatste vier taferelen houden rechtstreeks verband met de hoofdfiguren en
2. De Wolf of de Ouderdom.
(Uit de reeks: De geschiedenis van Gombaut en Macée, begin xviide eeuw)
5. De Kuisheid. (Uit de reeks: De deugden, tweede helft van de xviide eeuw).
| |
[pagina 58]
| |
tonen ons hun verloving, hun huwelijk, de oude dag en de dood. Het voorlaatste tapijt De ouderdom of de wolf (afb. 2) beeldt de oude Gombaut af met het ene been gevat in een strik. Op het achterplan zet een herder een wolf achterna, die zopas een schaap geroofd heeft; aan deze secundaire afbeelding is de tweede titel van dit tapijt ontleend. De boorden van deze behangsels zijn gevuld met vruchtenguirlandes en met vazen met bloemen. Ook veldwerktuigen zijn er in afgebeeld, deze zijn in de zijboorden in een cartouche geplaatst. De Seizoenenreeks mag onder het mooiste Brugse legwerk gerangschikt worden. Op elk van deze vier tapijten is een jaargetijde door een typische bezigheid weergegeven. Zo is de lente uitgebeeld door een wandeling van jonge paartjes in een park, de herfst door een jachttafereel. Ook voor de Maandenreeks, waarvan negen tapijten bewaard zijn in de staatsmusea te Wenen, is men op dezelfde manier te werk gegaan. De maand December is getypeerd door vermakelijkheden op het ijs; Juli door het scheren van de schapen; Maart of AprilGa naar voetnoot2) door een tuinscène (afb. 3). Knechten op het voorplan, rechts van dit tapijt, brengen de eerste bloemen en voortbrengselen van de moestuin aan. De meesteres des huizes is vermoedelijk links op het voorplan te zien. Op de achtergrond worden bomen gesnoeid. Deze tapijten gaan terug op een zeer bekende reeks uit de eerste helft van de xvide eeuw, toegeschreven aan meester Lucas. De Brugse legwerkers brachten ook verschillende tapijtenreeksen met allegorische voorstellingen op de markt. Hierbij sluiten de zoëven besproken Seizoenen en de Maandtapijten aan. Daarenboven zijn hier bijzonder te vermelden de Vrije Kunsten. Kunsten en wetenschappen werden in de middeleeuwen en in de renaissance-tijd gewoonlijk gesymboliseerd door de zeven vrije kunsten. Dit was nog steeds het geval in de xviide eeuw. De volledigste reeks, die wij kennen, bestaat uit negen tapijten; zes er van zijn bewaard te Milaan in het Castello Sforzesco en drie zijn in privaat bezit in Zwitserland. Ze zijn geweven naar tekeningen van Cornelis Schut, een
3. Maart of April. (Uit: De maandenreeks, tweede helft van de xviide eeuw).
Antwerps meester uit de omgeving van Rubens. Iedere wetenschap of kunst is met zijn typische attributen voorgesteld: Astrologia met een sterrenkrans rond het hoofd en met een astrolaab, de Grammatica, door een vrouw gepersonifieerd, zit op een troon, waarvan de rugleuning een medaljon draagt met de eerste letters van het alphabet. Ze onderricht de kleuters om haar heen. De Arithmetica (afb. 4) zit aan een tafel met een oude en een jongere man die berekeningen maken. Een putto is afgebeeld op het achterplan boven op een trap, naast een lei, waarop eveneens getallen te zien zijn. De boord bovenaan het tapijt vertoont een cartouche met een opschrift, dat uitlegt geeft aangaande het tafereel. Onderaan in de boord zijn vruchtenguirlandes verwerkt. De zijboorden zijn gevuld met gevlochten zuilen, omhangen met vruchtenkransen. De rechter zijboord vertoont het merkteken van Brugge: de weversspoel en de gothische gekroonde b. Ook het Vatikaan is in het bezit van een gelijkaardige reeks, echter met een andere boord. De Deugden werden eveneens voorgesteld onder de vorm van allegoriën. Judith, met het bloedende hoofd van Holophernes in de hand, is het beeld van de dapperheid. De schranderheid is weergegeven door het bezoek van de koningin van Saba aan koning Salomo; de onschuld door Daniel in de leeuwenkuil. De kuisheid is gepersonifieerd door de figuur van Suzanna, die in het bad verrast wordt door de twee ouderlingen. Deze voorstelling treffen wij aan in de verzameling van G. Versteegh te Marma in Zweden. Een tweede manier om deze deugd voor te stellen vinden wij op een tapijt in het kasteel te Châteaudun in Frankrijk (afb. 5): Jozef weert de vrouw van Putifar af die hem poogt te verleiden.
Een deel van het hier besproken werk is technisch minder verzorgd, de ketting is grover en onregelmatiger dan die van de tapijten uit Brussel of Antwerpen. Toch bezit het Brugs legwerk een bijzondere bekoorlijkheid. Dikwijls kleiner van formaat, vormde het een passende wandbekleding voor de burgerswoning. Ook in later eeuwen bleef het beter zijn vlak en decoratief karakter behouden, dat, in de andere centra, verloren ging onder invloed van de schilderkunst. De Brugse tapijten kenmerkten zich door sterk contrasterende kleuren, zij dankten hun bijzondere warmte aan het gebruik van sommige tinten, zoals het wijnrood, dat in een overgrote verscheidenheid van nuances werd aangebracht. Het Brugs legwerk maakte een zeer geschikt decor uit, uitstekend aangepast aan de functie waarvoor het was bestemd.
DR JACQUELINE VERSYP |
|