Dekorbouw en kostumering
HET toneel brengt ons een aanschouwelijk beeld van de strijd, het lijden en de vreugde van de mens; een gecondenseerd, gestyleerd en min of meer synthetisch beeld van het menselijke handelen, van de menselijke ziel. Dit beeld vormt als het ware een klankbord en een weerspiegeling van wat de mens door de eeuwen was en hoe hij dacht, wat hij nu denkt en naar wat hij streeft. Het beeld van de tijd, dat het toneel ons aldus brengt, krijgt ook Dij dekor en kostumering, zij het op een tweederangsplaats; vorm en gestalte.
In de enscenering van een toneelspel vormt het dekor de afgebakende speelruimte, welke door vorm, lijn en kleur een bepaalde situering gestalte geeft of suggereert; ruimte, die het projektieveld is, waarin het spel van de acteur zich ontwikkelt. De kostumering kan de situatie van de speler in dit beeld of ook een bepaalde idee of karaktertrek van een personnage de nodige uiterlijke onderlijning geven. Het is niet te loochenen dat dekor en kostumering in hoogst belangrijke mate inherent zijn aan de heersende opvatting van de speelstijl, en in hun plastische uitdrukking de invloed van de eigentijdse architectuur, schilder- en beeldhouwkunst (om niet te spreken van mode) ondergaan.
Werpen we een blik achter ons, naar het oude Griekenland, dan zien we het altaar als oervorm van dekor bij hun toneelspeelkunst, waaraan
G. Verdi, Macbeth (Hamburg).
trouwens een religieuze idee ten grondslag ligt. Daarachter staat de tent (‘skene’), die tevens dienst doet als kleedkamer. Later, toen de stenen theaters in gebruik kwamen, werd die tent vervangen door een langwerpig stenen gebouw met drie toegangen, dat nadien nog twee zijgebouwen kreeg, waartussen de spelers dan op een verhoog (‘proscennium’) evolueerden. In het kader van het Griekse landschap, ademden deze aldus geënsceneerde openluchtspelen grootsheid, wijdsheid en monumentaliteit, eigen aan de helden die er in optraden, factoren die door het gebruik van masker en toneelscherm werden versterkt. Voor de situering der handeling gebruikte men een monumentaal voorwerp (toren, altaar, troon, enz.)
Als oudste vorm van kostumering gelden de als saters vermomde gezellen van Dionysios. In de klassieke tragedie waren de spelers gehuld in een tot op de voet vallende tunika, met daarover een mantel in helle kleur. De verschillende figuren, die de acteurs uit te beelden hadden, waren aan bepaalde conventie's gebonden (b.v. een ouderling leunde steeds op zijn stok). Ook in het gebruik der maskers was er conventie.
De Romeinen brachten niets nieuws, tenzij een zekere verbetering in het mechanisme en de situering der handeling, waarbij zij niet zozeer het toneel dan wel de sensatielust van hun publiek op het oog hadden.
In de Middeleeuwen, waar weer het religieuze aan de grondslag van de nieuwe toneelspeelkunst lag, zien we het altaar met het omringende koor als de oudste vorm van dekor, waar het kerkelijke gewaad als kostumering fungeerde. Naderhand, toen deze kunst in een meer wereldlijke zin evolueerde, verplaatste het toneelgebeuren zich naar het podium voor de kerkgevel en het marktplein, dat met zijn stadhuis, belfort of gildehuizen als symbool der vrije gemeente, weldra het kader der middeleeuwse spelen werd.
Vooral twee vormen van toneelbouw kwamen in gebruik: Het wagentoneel en het simultaan toneel. De rederijkers zullen deze laatste vorm nog lang in ere houden en zelfs heden ten dage wordt in de openluchtspelen veelal van het simultaan procédé gebruik gemaakt. Bij het simultaan toneel speelt de handeling in de breedte van een podium, dat hogere en lagere gedeelten kent. Aan hemel en hel, die een belangrijke plaats in de middeleeuwse spelen bekleedden (cfr. in de beeldende kunst: de voorstellingen in de portalen en brandvensters) werd vaak, met eigentijdse fantasie, de grootste zorg besteed. De hemel was steeds hoger, de hel lager gelegen. Zij vormen als het ware de twee polen, waartussen de spelende middeleeuwse acteur werd voortbewogen. De ‘mansio's’ of huizen, vaak