De toeschouwer medespeler
EEN terugblik op het toneelleven in Duitsland na de tweede wereldoorlog leidt ons tot het onweerlegbaar besluit, dat het toneel door de gebeurtenissen van de jongste jaren aanzienlijk werd beïnvloed en grondig veranderd. Die opmerking slaat niet zozeer op het toneelstuk, maar veeleer - en wellicht mede door het stuk - op de algemene structuur van het toneel zelf. De verhouding tussen toneel en toeschouwer is helemaal anders geworden. De toeschouwer heeft de grote stap gezet van het eenvoudig toekijken tot het medespelen. De verandering staat dus in het teken van een verinnerlijking, een feit dat ons met rechtmatige hoop mag vervullen.
Die wijziging heeft ongetwijfeld haar oorsprong in een nieuwe verhouding van de mens tot de wereld, van de mens tot zijn tijd, van de mens tot de mens. De gebeurtenissen van de jongste jaren hebben de oude vormen zowel in de gemeenschap als in het bestaan van de enkeling totaal dooreengeschud. Grote woorden ontpopten zich als phrasen. De vrijheid, die eenmaal de jeugd geestdriftig maakte, is in de Schillerse uitdrukking nog alleen een hol begrip, maar beleefde in totaal veranderde vorm een verrijzenis bij Schaper. Romantische tover rond een Romeo kan, met alle achting voor Shakespeare, de realiteitszin van een losgeslagen jeugd niet meer voeden; evenmin trouwens als barokke toneelpronk, golvende wanden, Wagnerrommel en Jobstpathos. Het gelaat van de wereld is veranderd. Grondelementen van het toneel werden overboord geworpen, het oude ‘kijktoneel’ wordt in zijn vesting belaagd en wacht op de dodelijke stoot, die wij het thans nog, op onbegrijpelijke wijze, weigeren toe te brengen. Waarom?
De nieuwe tijdgeest van onze generatie speelt hier zijn rol. Eindelijk hebben we begrepen dat de mens niets kan leren uit zijn fouten, en dat het verleden precies daarom bestaat uit min of meer waardeloze rommel. In het kijkveld van onze belangstelling staat het heden. Problemen van onze grootouders - waarmee de klassiekers en de romantiekers zich bezorgd maakten - hebben voor ons geen waarde meer, ze zijn belachelijk geworden. Ook in de betrekkingen van mens tot mens kwam er verinnerlijking, zelfbezinning, gewetensonderzoek. Medelijden nam de plaats in van bewondering. In het toneel evenwel bestaat er geen medelijden, want hier wordt alleen gespeeld. De maatstaven van Schiller moeten het afleggen, de eis wordt een toneel, dat medeleven, deelname, medelijden behelst. Onze levensproblemen gaan immers een andere richting uit. Wat wisten Goethe en Schiller over atoomvernietiging, ontworteling en ontmaskering van zelfgenoegzame schijnheiligheid?
De omkeer op toneelgebied bestaat allereerst in een verwerpen van vernis en schmink, van romantische camouflage, sentimentaliteit en wereldvreemde problematiek, conventie en verjaard stand- of rasbewustzijn. Wij willen niet meer kijken en gesticht worden, wij willen medeleven, mede-voltrekken, wij willen ons door het woord van de schrijver laten beroeren, laten vastgrijpen met gemzen handschoenen, of ook met bokshandschoenen, al naar gelang de noodwendigheid.
Weglaten van het doek, optreden van de regisseur, stemmen uit het publiek, weglaten van de ruimte tussen toneel en toeschouwer, waren de eerste weinig gelukkige experimenten, die de illusie niet konden voeden. Toneel en zaal bleven aan elkaar vreemd, bleven twee verschillende werelden. En ze moeten het ook altijd blijven, zolang uit de hoogte van een podium wordt gesproken of gepredikt. De gegevens van het oude toneel vallen weg. Er is maar één redding: wij hebben een nieuwe vorm nodig. Het theater met één plaats (Einraumtheater - théatre en rond) is in zekere mate een terugkeer naar de klassieke oudheid, die trouwens van het toneel hetzelfde eiste als wij nu; maar het is tevens een nieuwe schepping uit de geest van onze tijd. Het is een eerste oplossing, die men poogde in te voeren; en het lukte. Het toneel met één plaats
Toneeldirekteur Kurt Hoffmann als ‘eingebildete Kranke’ (Molière). Contta-Kreis, Bonn. - Foto Studio Stuckmann.