ze tegen de muur, klom tot op de hoogte van de schakelaar en zorgde er in één-twee-drie voor, dat Alaska opnieuw kon verlicht worden. Ineens werden enkele hoge spinnewebben en stofdraden zichtbaar. Op het eerste trapportaal bleef de bolhoed staan en zei: - Hier kunnen twaalf leerlingen slapen. En hij opende de deur van een muf zaaltje. Drie lavabo's waren vroeger wit geweest, roestschubben hingen aan de buizen. Met een beklemd gevoel duidde Peter twaalf brave jongens aan om hier te slapen.
Dan trokken de anderen verder door een lange gang die leidde naar een tweede zaal.
- Hier nog twaalf, prevelde de studiemeester, bijna onverstaanbaar, want hij moest weer een hik onderdrukken.
- En de vier laatste dan, vroeg Machtens.
- Die kunnen in het zaaltje naast uw kamer, rechtover de W.C.'s, logeren. Ha. cher collègue, een school is geen hotel. Que voulez-vous!
Ineens wist Peter dat de bolhoed niet spotte, maar als een automaat zijn werk deed. Ook een sufferd, een stakker, een ouwe verzopen bolhoedproleet.
- Toon me mijn kamertje, vroeg Peter, bijna grimmig.
De bolhoed opende een deur. Hij keek eens naar zijn horloge en zei, plichtmatig, woorden die hij al dikwijls in de schone Meimaand had uitgesproken: - Voilà, cher collègue, votre Grand Quartier-Général. Et la bonne nuit. Au besoin, kunt u me vinden in kamer nummer zeven. Daar slaap ik. Au fond du couloir principal.
Een slappe handdruk, een fossiele glimlach en weg slofte de ouwe sufferd door de hoofdgang van Alaska.
Peter ging weer in de drie zaaltjes zijn schapen opzoeken. Sommigen stonden beteuterd bij hun bed, anderen daarentegen gooiden al met washandjes of hoofdkussens naar elkaar. De brutale Seppen Miezen bleef bij de meester en zonder iets te vragen stak hij overal een behulpzame hand toe. Hij volgde Peter als een trouwe hond. Zijn kalmte overtuigde de anderen en voor het eerst zag Peter dat hij zich totnogtoe in die jongen vergist had.
- Ik zal water voor u halen, Mijnheer, zei Seppen.
Verscheidene jongens moesten de meester iets vragen.
- Meneer, waar is de W.C.?
- Meneer, waar moeten wij ons morgen wassen?
- Meneer, ik heb geen hoofdkussen!
- Mag ik daar voor zorgen, Mijnheer, vroeg Seppen, één en al bezorgdheid.
- Goed, zei Peter, en hij dacht bij zichzelf: - Die Seppen kan in een school niet tot zijn volle ontplooiing komen, hij heeft de wijde wereld nodig.
Toen Seppen iedereen een handje had toegestoken, zag Peter hem op het einde van de gang met de chauffeur spreken. Die had ook al zijn logies gevonden.
Het duurde nog een volslagen uur, eer iedereen eens naar de W.C.'s rechtover zijn grand quartier-général was geweest. De gang en omgeving stonken naar jonge urine. Op de schaarse meubeltjes in zijn kamer, op de nachttafeltjes in de chambrettes, op de vensterkozijnen, op alles lag een laag grijs stof.
Stof van
Alaska, mompelde hij bitter. Het maakte hem opstandig, het maakte hem daarna weemoedig. Hij dacht aan zijn moedertje en de zorgen die hij nu miste. Maar zijn verantwoordelijkheid over zoveel jonge levens hield hem kloek. Wat een rotbarak, die ouwe school van zijn baas.
Toen al zijn jongens sliepen en zijn laatste inspectietocht ten einde liep, slaakte Peter een zucht van verlichting en sloot hij de deur achter zich. Sluiten, bij wijze van spreken, want er was geen sleutel (waarschijnlijk om elke poging tot zelfmoord of afzondering te verijdelen).
Hij kon nog niet rusten en liep nog eens tot aan kamer nummer zeven. De cher collègue lag te snurken. Zijn deur was wél op slot! Dan keerde hij weer naar zijn Grand Q.-G.
Peter legde zich te bed, onder het hoge, vuile venster. Het stormde buiten en hij voelde de wind, door de reten, op zijn hoofd en in zijn nek. Het werd hem toch te machtig: - G.v.d., kon zijn baas daar maar zélf eens in liggen, het zou voor altijd gedaan zijn met dat romantisch gezever over zijn oud kot!
Dan bedaarde Peter weer en hij sleurde het krakerige bed wég van het venster, uit de tocht. Dat was geen bed voor hem; hij stak er met zijn voeten uit, hij kon niet rusten als hij niet languit kon liggen. Hij probeerde het in diagonaal, maar de matras had een ‘put’ in het midden en hij viel er weer telkens in. Weer rook hij de vieze lucht uit de gang. Hij trachtte de ‘wol’ te kneden, weer effen te krijgen. Het ging niet. Op een paar dunne plaatsen voelde hij de ‘inhoud’.