Eigenlijk heeft slechts één
onder hen het huis beheerst, de jongste. Ze is zeker niet zo mooi geweest als ik ze mij in die tijd voorstelde - of zijn de normen, die we thans aanleggen om het vrouwelijk schoon te bepalen, ook veranderd? Ze had bijna de welgedaanheid, waarover de boerenjongens zich verheugen, als ze de eerste malen de arm om de leest slaan en ik kan me bij haar niets herinneren van de vlugge stap, die men van het jonge meisje verwacht. Maar ook toen ze opgegroeid was, zag ik in haar altijd nog het kind, dat grote, bijna zwarte ogen had en het schone voorhoofd, waarin, helaas, nooit rimpels zouden komen. Wanneer we tijdens de vacantie naar de beken trokken en er kikkers vingen om ze op te blazen en onder het wiel van een kar te gooien, was ze dikwijls bij ons en, de beide handen op het bruggetje steunend, pletste ze met haar blote voeten in het water. Het was een beeld, dat ouderen kinderlijk zouden genoemd hebben, maar de grote knapen keken gevangen toe en zij sloeg de blikken nooit neer. Hadden zij toen al de vurigheid, die ik er later in gekend heb, doch die ze meestal wist te bedwingen, zodat haar gelaat rustig was en bijwijlen in zijn profiel een welhaast adellijke stempel droeg? Misschien; want in de tijd niet lang daarna, groepten reeds jongelieden samen, wanneer ze voorbijgekomen was en onder hen was er altijd één, die zich uitverkoren voelde onder haar bliksemende oogopslag. Meestal was hij niet rijk als zij en wanneer ze thuiskwam en er zich weer opgenomen voelde in de sfeer van de voorname herenwoning, werd ze gekweld door een wroeging, die ze somtijds moeilijk van berouw onderkende. Misprijzen om zijn mindere stand woelde in haar dooreen met gejaagdheid en een tegennatuuriljk verlangen naar wat minder was, of de reuk had van een armelijk lichaam, maar ze herinnerde zich zijn slanke handen en zijn bleek gelaat en onder het uiterlijke van zijn kleren, waar al sleet op kwam, raadde ze dezelfde hartstocht als bij
haar en een sterke wil, die haar onderwerpen zou.
Dagenlang kon ze dan gelukkig zijn in het wankelbare evenwicht van haar gevoelens; haar gezicht was blank en zuiver en ze verheugde haar moeder met haar kalm-wijze gesprekken en haar onbevangen lach. En, half kind nog in de ogen der volwassenen, kwamen dezen onder de indruk van de voornaamheid van al haar handelingen, die nergens een inbreuk gedoogden en toch geen koude gestrengheid lieten vermoeden voor later; er was beheersing en natuurlijkheid in haar en vooral misschien dié vrolijkheid, welke van haar het geliefde kind maakte, de hoop en de roem van een gans gezin.
Daarna zag ze hem dikwijls terug, maar eenmaal op een koude dag in de lente trof ze hem aan op een plaats, waar ze hem had kunnen vermijden, doch waar ze hem in haar gedachten lang gezocht had. Sedert ze voor het eerst bij hem de verwachting deed opflakkeren, was een geruime tijd verlopen, maar hoe had ze niet onfeilbaar geweten, dat bij elke ontmoeting nadien zijn hoop telkenmale gegroeid was en dat ze zijn trots gewekt had, omdat hij het schone, rijke meisje niet onverschillig gelaten had! En toch wist hij niet, hoe hij haar die dag begroeten moest; ze glimlachte onverschillig, of kil, docht het hem, als de wind, die door het jonge lover tot hen beiden doordrong. En haar stem was ook niet plooibaar als anders en in zijn verwarring begreep hij aanvankelijk niet, dat ze hem zocht te kwetsen. Eerst toen ze hem voortdurend prikte, werd hij strak: hij verdiende haar onbegrijpelijke houding niet, noch het krenken van haar woorden; hij liet zijn oog vorsend over haar gezicht gaan en antwoordde een hele tijd niet, maar ze weerstond hem; er was die dag, ondanks alle grilligheid, een mannelijke weerbaarheid in haar; ze kende geen lust tot onderwerping.
- Denkt gij werkelijk een bediende te worden? vroeg ze hem onverwachts.
In de toon van haar stem kon hij niets raden; hij haalde enkel de schouders op: thuis bij hem waren ze niet arm, maar als hij verder kon studeren, zich misschien in een zaak werken.
- Ik vind het gemeen, onderbrak ze hem.
Op dat ogenblik had hij juist een sigaret uitgehaald en in zijn onthutsing stopte hij ze, als een betrapte schooljongen, dadelijk in de doos terug. En ook zij, hoewel ze wekenlang in haar misprijzen het woord op de tong had gehad, schrok nu op voor de brutaliteit er van en zwijgend stonden ze een poos de een tegenover de andere, eer ze voorgoed scheidden - zij wellicht nog vijandiger dan hij.
Ik weet, dat ze veel jaren daarna nog altijd spijt ondervond over haar harteloosheid en met schaamte terugkeek op de bakvis, die in haar hooghartigheid een aanbidder afstriemde als een hond. Want haar raadselachtige natuur rustte op een milde grond, op een gulle, innemende aard, die haar in aanwezigheid van bezoekers onmiddellijk het goede woord kon ingeven en haar met deernis vervulde voor degenen, die ze wist lijden.
Ongemeen hartstochtelijk moeten haar rijpingsjaren geweest zijn, misschien soms zo ontstellend, dat een oudere, wanneer hij alles van haar geweten had, niet aan kastijding zou gedacht hebben, maar zijn hart zou vastgehouden hebben bij het zien van een kind aan de boord van de afgrond. 's Nachts sloop ze