De stilte ontwikkelt zich vreemd en sluipt in deze huiskamer als een niet alledaagse gast Dan gaat de benjamin van het drietal er op los met een fel geroffel van zijn lepel op het houten blad van zijn hoog zitstoeltje. Frida rukt hem het hinderend tuig uit zijn mollig handje, paait hem met een klontje suiker en stelt haar man, meer geïntrigeerd dan zij wil laten blijken, de vraag:
- ‘Wel, wat is er?’
Frank schokschoudert even.
Zij dan, met een schalks lachje: ‘Ik hoop, dat ze je niet vragen om een causerie te gaan houden voor de radio?’
Hij, schamper: ‘Wat ànders zouden ze mij van ginderuit wel kunnen vragen! Ik betaal toch regelmatig mijn taks.’
Zij, nu helemaal geboeid: ‘Maar, lieve man, hoe komen ze d'r aan?’
Hij antwoordt niet en gaat in de living. Maar Frida vertrouwt dadelijk de kinderen toe aan de meid en gaat, licht opgewonden, die ‘lieve man’ in de living onder vuur nemen. Het wordt algauw een vrij spannend gesprek dat hij te vergeefs heeft willen vermijden door de kordate bewering: ‘Geen kwestie van. Dat zie je van hier!’
Maar bij haar koppig aandringen moet hij nu wel gewagen van zijn opstellen in het vakkundig tijdschrift.
- ‘Hm, dat heeft-ie wel goed kunnen verzwijgen, die lieve man van haar. Zelfs voor zijn eigen vrouw. Zij kan dat niet aardig vinden, Frank...’
- ‘Och wat, is dàt vrouwen-lectuur? Jij hebt jouw tijdschriften, ik de mijne.’
Zij is even ‘geprikt’.
- ‘Wil men dan zijn opstel zo belangrijk achten?’
Meteen heeft zij haar arm om zijn schouder geslagen en zoent hem, nat en geurig. ‘Mag zij de brief eens inkijken, ja?’
Als ieder gezoende man kan Frank dit aan zijn vrouw niet weigeren. Frida leest met grote ogen - zelfs voor een deel luidop, daar waar er gewaagd is van ‘uw uitzonderlijke bevoegdheid, zeer geachte Heer, zoals ze blijkt uit uw flinke drieledige bijdrage - en dan nog wel betreffende een onderwerp waarvan de kleurige behandeling ongetwijfeld ruimere kringen interesseren zal en ruimschoots verdient langs de aether-golven het grote publiek te bereiken. Wij menen derhalve u dit voorstel te doen namens onze talrijke luisteraars die belang stellen in alles, wat een licht werpt op de oertijden van onze nationale geschiedenis...’
Ze zwijgt even.
- ‘Dat is goed geschreven, Frank.’
- ‘Voorzeker. Die man schrijft veel beter dan ik.’
- ‘Enne...’ Zij vervolgt, niet zonder aarzeling. ‘Jij wilt dat zomaar doodgewoon weigeren?’ Haar ogen staan vastgespijkerd op de lokkende cijfertjes van het honorarium.
- ‘Ik doe zo iets niet’, zegt hij, mat ‘Je weet toch, hoe ik denk over... over die dingen.’
- ‘Maar, Frank...’
- ‘Nee. Mijn besluit is genomen. Ik weiger.’
- ‘Stel je voor, lieveling, dat je nog eens beroemd wordt!’
- ‘Zie je dat! Zoveel is er maar nodig, om het hoofd van een vrouw op hol te brengen...’
- ‘Als zij nu van haar mannetje houdt...’
Weer een zoen. Hij weert haar zachtjes af - maar ook Frida's besluit is genomen. ‘Hij zàal het doen!’ Voorlopig wil zij hem nu maar met rust laten. Maar reeds is haar plannetje klaar. ‘Wacht maar tot vanavond’, lacht ze in haar eigen.
Want vanavond heeft zij een bondgenoot, Hugo De Mulder. Zij weet het bovendien zo aan boord te leggen, dat Hugo tijdig verwittigd wordt, vroeger komt dan gewoonlijk, en daar reeds, tot in de puntjes ingelicht, in zijn gewone leuningstoel ‘geveld’ ligt, het betrokken vakkundig tijdschrift op de knieën, als Frank binnenkomt.
Aldus kan de redetwist onmiddellijk een aanvang nemen. Hugo voelt zich blijkbaar in zijn nopjes en betuigt dadeiljk een ongewone combativiteit. En waar het meestal Frank is die het hoge woord voert, domineert Hugo thans onbetwistbaar tegenover een norse maar nogal matte professor.
Zowat alles, de meest uiteenlopende argumenten, sleurt Hugo er bij, om dan zijn bewogen betoog te beëindigen met de waarschuwing:
- ‘Ik wens je niet te beïnvloeden, Frank - maar let nog hierop.’ Hij slorpt even aan zijn kopje koffie en gaat dan weer ‘liggen’ in zijn stoel, de ogen op de zoldering gericht ‘Jij bent een leraar’, vervolgt hij, ‘een staatsambtenaar. Hoe denk je, dat je prefect, je inspecteur, de directeur-generaal, de Minister reageren zouden op 'n weigering van je die op niets steunt? Want die heren zijn niet eens op de hoogte van je fameus stokpaardje.’
- ‘Desnoods stél ik ze op de hoogte!’
- ‘Om je helemaal belachelijk te maken?’
- ‘Nee. Om consequent te zijn. Ik zou willen met één enkel gebaar die hele ‘aether-golverij’ zuiveren!’
- ‘Als je d'r maar zelf niet in stikt.’ Hugo richt zich overeind. ‘Zal ik je eens precies je toestand voor je zelf opklaren? Verplaats je even in de wereld van de politiek.’
- ‘Wil je mij helemaal vermuilezelen?’
Maar Hugo De Mulder vervolgt, ongenadig:
- ‘Jij bevindt je in de toestand van 'n man in de oppositie, gewend te kwaken en te kwijlen in een kortzichtig parlement, en die dan plotseling, door een godgezegend toeval, naar het koninklijk paleis wordt geroepen, waar hij - als erkenning van zijn werkelijke waarde - wordt uitgenodigd plaats te nemen in een ministerzetel. Wat doe je dan?’
Frank Verdonck kijkt hoe langer hoe meer zijn opgetogen vriend met verstomming aan.
- ‘Je luistert alleen nog naar één stem’, draaft Hugo onverstoorbaar door, ‘naar de stem van je geweten die je verwijst naar je plicht En als je dan nog aarzelen wilt, denk aan het geluk van je vrouw, aan de toekomst van je kinderen!’
In één ruk is Frank schielijk uit zijn fauteuil opgerezen; het wordt hem wat al te bar. Hij gaat naar het radio-toestel en draait het knopje aan. Frida houdt schuchter haar hoofd gebogen over haar haakwerk.
De kamer is opeens vol muziek. Het zijn statige, indruk-