schapen. De kapitein zit recht in de zetel. Zijn ogen blinken. Hij is ontroerd. Anna ziet het. Zij denkt aan de maman, ginder ver in Bretagne, een moeder vol zorgen zoals zij. En zij denkt aan de beste Moeder van allemaal. Zie, wat Anna doet: zij gaat naar de kelder, heft een grote plavuis uit de hoek weg, haalt een ijzeren koffertje boven en neemt er een klein zwart beeldje uit, het Lieve Vrouwke van Wijnendale, dat hier weggeborgen zit. Op de altaarcommode wordt het oude Mariabeeldje vóór het Kruisbeeld gezet, tussen de stolpen met gouden bloemen en de waskaarsen. De priester trekt vlug zijn misgewaden aan.
- In nomine Patris...
De woorden van het kruisteken zijn nog niet beëindigd, of daar wordt een wilde bons op het luik gegeven. Een tweede, een derde... tot het luik opensplintert. De kolf van een fusiek beukt door het raam. De ruitjes rinkelen stuk. De tronie van een Franse gendarm bliksemt door de opening. Zijn hese stem tiert:
- Au nom de la république, je vous arrête!
Het heeft hoop en al maar de tijd van een Ave geduurd. De priester heeft intussen het Lieve-Vrouwbeeldje gegrepen en is van de opkamer gesprongen. Hij ijlt de zolder op. Aarzelt. Daar ook is gemoker. Hoor, nu ook op de achterdeur. Wat moet hij doen? In Gods naam, de zolder op. Hij stoot het valluik open. Niet nodig. Het gaat vanzelf open. Mirakel? Nee, drie Franse gendarmes staan met dreigende pistool in het zoldergat.
- Au nom de la république...
Pastoor Valke is hun gevangene.
- Descends!
Beneden loopt het niet zo voorzichtig af. Een moment staan ze daar verbijsterd bij het onverwachte bevel van de gendarm. De kapitein der Arme Jantjes rijst traag overeind uit zijn zetel, gaat in houding staan, kijkt de gendarm aan en beveelt:
- Hiervandaan! Ik ben de kapitein!
- Wij komen u aanhouden.
- Dit recht hebt gij niet.
- Gij heult met de vijanden der republiek.
- Er uit!
- Neen!
De kapitein der Arme Jantjes buigt naar de grond. Naast de zetel ligt de gordel met zijn pistool. De gendarm is hem vóór. Een schot knalt. De kogel treft de kaars op de koperen kandelaar. Het was spuit als hagel rondom. De kapitein heeft zijn pistool beet, mikt. Een schot. Niet van hem. Het is het tweede schot van de gendarm. Nonkeltje Eénarm rolt over de zetel. Hij opent nog even de ogen. Zijn stem klaagt gebroken: ‘Maman!’ En zijn ogen staren een laatste keer naar de Kruislievenheer op de commode... Boerin Anna buigt over hem neer.
- Jean.
Ze laten de boerin met de dode achter en lopen de trap af. In de woonkamer werd reeds een lantaarn ontstoken. Een gendarm legt het haardvuur aan.
- Par ici! Nous avons le curé!
Ze maken korte metten met de pastoor. Eerst tasten ze hem af. Vinden het Lieve-Vrouwbeeldje. Eén van de gendarmes wil het direct in 't haardvuur gooien.
- Non! roept de commandant. Het kan een kunstvoorwerp zijn met waarde. We nemen het morgen mede naar Brugge.
Het Lieve Vrouwke van Wijnendale gaat de foeragezak in. En Pastoor Valke wordt met een paar stoten in de rug en een orkest van vloeken in de kelder gedonderd. Ze knevelen hem aan armen en voeten. Morgen wordt hij op de foeragewagen gesmeten en als een onwillig kalf naar Brugge gevoerd. In 't Brugse seminarie zitten wel vijftig pastoors die naar het Tribunaal van Rijsel moeten.
Met al dat gerucht zijn de Arme Jantjes wakker geschoten. Een pastoor geknipt, de kapitein neergeschoten... de kapitein die ze dezer weken duizend keer hebben uitgevloekt, een kapitein die het luilekker leventje der Jannemannetjes vierkant in de weg stond. De kapitein dood! Het loopt als een vreugdekreet van mond tot mond.
Het blijft bij geen woorden. Ze komen den huize binnen, verbroederen met de gendarmes, haken de ham van de zolderbalk, roven een korf eieren, zuipen de melk uit, rollen de broden over de grond, kiskassen eieren en spek op het vuur, kletsen d'ene na d'andere plak ham op 't geurige brood. Kermis, kermis! Als ze nu maar wijn hadden, schuimende wijn.
- Mon Dieu, du vin, du vin!
Op zolder is Frank wakker geschrokken. Hij springt in zijn kleren, klimt door het dakvenster, glijdt over het strodak naar de bakkeet toe. Daar schiet het dak met zijn ozing tot dicht bij de grond. Met een stille sprong in 't gras is Frank beneden. Hij loopt hurkend langs de schuur, hoort gerucht, durft niet verder te lopen, gaat languit in 't gras liggen, kruipt weer een eind voort. En dan hoort hij luide snikken. Een vrouw. Moeder Anna? Nee, de meid. Frank veert dapper recht, wil op haar toe gaan, doch blijft verbijsterd staan bij haar wild geklaag:
- Mijn schuld is het! Mijn schuld... ik heb het verraden. Te Zedelgem... Mijn schuld...
Haar woorden snikken uit in een wanhopig gehuil. Frank gaat op haar af.
- Wanne, wat is er gebeurd?
De meid schrikt niet eens. Wat er nog moet komen, laat haar koel. Zij vertelt kort en goed wat er op het hof gebeurde: de kapitein neergeschoten, de pastoor in de kelder, het Lieve-Vrouwbeeldje van Wijnendale weggeborgen in de foeragezak.
- En vader en moeder?
- Weet ik niet. Hiervandaan gelopen...
- Frank heft plots het hoofd op: een inval.
- Verberg u ergens in de omtrek van het hof en wacht, Wanne. Als we u nodig hebben zullen we zacht fluiten.
Met deze woorden schiet Frank vooruit. Hij ontwijkt het hek, wipt de haag over en verdwijnt in de klare nacht. Wat later loopt hij al het Hof ter Sparre op. Tegen boer Lare vertelt hij in één adem hoe het bij hen gaat en staat.
- Ik heb een plan, zegt boer Lare. Handen uit de mouwen!
Het loopt vlug van stapel. Ze sleuren de kar uit de doorrit van de schuur, spannen een oude bink aan en slepen bakken