| |
Kunstactualiteiten
Brief uit Brussel
TIJDENS de jongste weken hebben te Brussel enkele jongere schilders geexposeerd van wie het werk meer verdient dan het traditioneel memento in de krant. Onder deze exposanten zijn er twee Westvlamingen: de Bruggeling Gilbert Swimberghe en de Kortrijkzaan Octave Landuyt. Swimberghe toonde enkele recente doeken in het Galerijtje du Théatre de Poche, een geïmproviseerd zaaltje vlak bij de Naamse Poort en Landuyt exposeerde een overzicht van zijn oeuvre in het heilige der heiligen van het Brussels kunstleven: het Paleis voor Schone Kunsten.
Ik zal niet beweren dat het werk van Swimberghe Brussel op stelten heeft gezet; daarvoor is het, met hedendaagse maat gemeten, te traditioneel. Maar op mij, en ik geloof op eenieder die niet denkt in voorafbepaalde categorieën, heeft het alleszins een diepe indruk gemaakt× Wie zich wekenlang door allerhande galerijen en galerijtjes heeft geworsteld en met de rand van de lippen aan al het hyperverfijnd goedje heeft geproefd van zoveel avant'garde kunst, hem smaakt het werk van Swimberghe als een teug fris water. Het is lavend. Het is fris, spontaan opgeweld uit een diepe bron, het is onvervalst.
Het is, bovenal, monumentaal. De wereld van Swimberghe is ongeveer, wat het karakter der vormen betreft, deze van de romaanse kunst. De thema's zijn zeker niet dezelfde: Swimberghe schildert liefst en best grote en middelmatige stillevens en figuren. Maar zijn stijl bezit een elementaire uitdrukkingskracht, waarin een heftig temperament zich verenigt met een buitengewone beheersing van de vorm. In dit opzicht is het groot stilleven met tafel en pladijs een overtuigend stuk.
De tentoonstelling Land'uyt heeft een diepere weerklank gehad bij het Brussels publiek dan deze van Swimberghe. Dit resultaat is, eerst en vooral te danken, aan het karakter zelf van Landuyt's kunst. De bevreemdende sfeer van het surrealisme is met de jaren een oase geworden voor de hedendaagse mens. Niemand kan ontkennen dat deze sfeer buitengewoon stimulerend werkt op de verbeelding en de geest van de toeschouwer en hem in zekere mate verlost uit een gestereotypeerde visie van de werkelijkheid. Ik heb vroeger de doeken van een m.i. onechte surrealist, Felix Labisse, bestempeld als booby-traps voor sentimentele zielen. Ik geloof dat deze bepaling, ontdaan van haar pejoratieve klank, in zekere mate op alle surrealisme past. In deze werken ligt ergens een knalkwik verscholen dat, volgens de kwaliteit van de ontploffingsstof en de sensibiliteit van de toeschouwer, een aardig effect teweegbrengt.
De deflagratie geschiedt dan op het sentimentele of op het intellectuele plan; in het beste geval in de twee samen. Bij Landuyt is het onbetwistbaar het eerste. Bij Magritte, van wiens werk in het Paleis voor Schone Kunsten op hetzelfde ogenblik een retrospectieve te zien was, is het het tweede. Deze confrontatie van twee verschillende surrealistische karakters was trouwens, voor degene die het probleem van die zijde beschouwen, buitengewoon leerzaam.
In tegenstelling met het grootste gedeelte van wat het internationaal surrealisme heeft voortgebracht, is de kunst van Landuyt omzeggens vrij van Freudiaanse complexen. Zij verkeert in een merkwaardige staat van onschuld. Nooit is zijn werk morbide; alleen heeft het een droevige, bijwijlen hartverscheurende ondertoon. Men heeft soms de indruk dat het de klacht is van iemand die onschuldig lijdt.
*
Een andere expositie welke m.i. vermelding verdient in dit bericht is deze van Jos De Maegd in het galerijtje du Théâtre de Poche. De Maegd heeft jarenlang zijn weg gezocht; ik geloof dat hij hem, in zijn jongste werken, gevonden heeft. Hij heeft hem gevonden in een persoonlijke interpretatie van onze intimistische schilderkunst. Jarenlang heeft De Maegd geaarzeld op de grens van het expressionnisme, een expressionnisme à la Gust De Smet of à la Edgard Tijtgat. Dit is voor hem een straatje zonder eind gebleken. De oplossing lag voor de hand. De Maegd had slechts zichzelf te zijn om enkele landschappen, stillevens en figuren - vooral kinderportretten en beeltenissen van meisjes - te schilderen welke van deze artist een der aantrekkelijkste figuren maken in onze hedendaagse schilderkunst. Zeker, het is niet uitgesloten dat al wie verwend is door de gekruide esthetiek der jongste kunststromingen, het werk van De Maegd wat smakeloos zal vinden. Maar ik geloof dat een kunstliefhebber, die tot de jaren van discretie en verstand
| |
| |
is gekomen, zijn hart niet verpand aan één enkele strekking.
*
Ten slotte nog een flits over de expositie Magritte. Deze veteraan van het surrealisme heeft, zoals hoger reeds gezegd, een overzicht gegeven van zijn levenswerk in het Paleis voor Schone Kunsten. Het zou onrechtvaardig zijn het werk van Magritte te meten met de plastische maatstaven welke de ingewijden thans gebruiken in de kunstcritiek. Er is, in dit opzicht, vrijwel geen enkel beeld, geen enkel detail dat de kenner een speciaal genot verschaft.
Dit ligt overigens buiten de bedoeling van Magritte. Hijzelf heeft verklaard in eerste instantie filozoof te zijn, d.w.z. iemand die een verband legt tussen de dingen. Dit verband, zal men zeggen, is bij Magritte vrij origineel. Het is echter precies hierop dat de waarde en de betekenis van zijn kunst berust.
Het wereldbeeld van Magritte getuigt van een buitengewone bewegingsvrijheid der verbeelding. Het is soms niet duidelijk of de nieuwe associatie van beelden of van begrip en beeld werkelijk overtuigend is. Maar het kan moeilijk uitgemaakt worden of de oorzaak hiervan bij de schilder of bij de toeschouwer ligt.
*
Op dit ogenblik (10 Juni) zijn te Brussel in het museum van het Jubelpark, een massa Brabantse Kunstschatten bijeengebracht. De tentoonstelling telt niet minder dan 550 nummertjes. Specimina van edelsmeedkunst (gewijde vaten, reliekschrijnen), van geweefsels, zegels, miniaturen, schilder- en beeldhouwkunst geven een beeld van de ontwikkeling dezer kunsttakken van de Romaanse periode tot laat in de Barok. Is deze expositie in de eerste plaats een kluif voor de kenners, dan kan de gewone sterveling er toch ook rustig grasduinen om links of rechts een voorwerp te ontdekken dat hem in verrukking zal brengen. Vooral in de afdeling van de beeldhouwkunst. Beelden als de O.L. Vr. der Ten hemelopneming van Nijvel of de Sinte Barbara uit de O.L. Vr. ter Troostkerk te Brussel zal hij niet zo licht vergeten.
Drs. Marcel Duchateau.
| |
De Ieperse kunstkring ‘richten’
IN Juni van dit jaar is de Ieperse Kunstkring Richten, met haar toneel- en koorafdeling, het zevende levensjaar ingestapt. Jong als de kring nog is, werd in de afgelopen jaren door beide afdelingen een peil bereikt, dat eenieders bewondering wegdraagt. Werkelijk: Richten is uitgegroeid tot een der moerpijlers, die het culturele leven in de oude Hallestad helpen schragen.
De Kunstkring werd in Juni 1948 gesticht met een drievoudig doel: de oprichting van 1) een toneelaf deling; 2) een koorafdeling, en 3) een symfonische afdeling. Alleen nr. 3) bleek een doodgeboren kind.
De stichters mochten niettemin tevreden zijn, en ze bleven niet bij de pakken zitten. Een bestuur werd gevormd dat, als een goede moeder, de meeste zorg besteedde aan de groei en de uitbouw van de tweeling-zusterafdelingen. De technische opleiding werd van meetaf toevertrouwd aan specialisten in het vak: voor de Toneelafdeling werd Mter Staf Bruggen aangesproken, terwijl voor de Koorafdeling Mter Guido Van Overbeke de man op de plaats was.
Het duurde niet lang, of de eerste stappen naar buiten werden gezet: op 26 en 27 Sept. 1948 voerde de Toneelafdeling het blijspel Patsy (van E. Terlingen) op. Het was een openbaring! Weinigen konden geloven dat een dergelijke prestatie door Ieperlingen te Ieper mogelijk was. De wind zat goed, en reeds op 23 en 24 Januari 1949 werd Antje (A. Hamik) voor het voetlicht gebracht.
De Koorafdeling stak van wal op 15 Feb. 1949 met een Kunstavond, in samenwerking met de Toneelafdeling onder de algemene leiding van Antoon Vander Plaetse. Uitgevoerd werden werken van Meulemans, Hullebroeck, Benoit en De Boeck. Ook hier brak een wolk open, en was het onmogelijke een hoorbaar feit geworden: Ieper bezat een gemengd koor, dat tot grote dingen in staat zou worden.
* Koorafdeling.
21/8/49: deelname aan het openluchtzangtornooi te Merkem (uitvoering van oud-Nederlandse liederen) waarbij Richten zich tweede klasseerde.
20/10/49: Guido Gezelle-herdenking in de Feestzaal van het College te Ieper, waarbij soli en koorwerken op tekst van de grote Meester ten gehore gebracht werden.
Het eerste optreden in 1950 gebeurde op Driekoningenavond, in de feestzaal van het College. Het programma bestond uit een afwisseling van meerstemmige Kerstliederen en declamaties van Antoon Vander Plaetse. Dit optreden oogstte een bijzondere bijval.
Het eerste optreden in 1951 vond plaats op 22/2/51 in de zaal Coliseum, voor 450 toehoorders, ter gelegenheid van een Passieavond, ingericht door het A.C.W. met medewerking van Antoon Vander Plaetse. Het programma bestond uit drie reeksen liederen (4-stemmige en andere), alle met betrekking tot het lijden en de verrijzenis Christi.
Op 18/3/51 werd dezelfde Passie-avond gegeven te Meulebeke.
Op 29/4/51 vierde het A.C.W. zijn arrondissementeel Rerum-Novarumfeest. Andermaal werd beroep gedaan op de Koorafdeling van Richten, om te 14 u. in de St. Pieterskerk de plechtigheden met meerstemmige zangen op te luisteren. Dezelfde dag te 17 u. stond het koor in de Stadsschouwburg paraat voor de verdere opluistering.
Op 30/4/51, 1/5/51 en 2/5/51, voerde het Koor meerstemmige gewijde zangen uit in de St. Maartenskathedraal, ter gelegenheid van de volkspredikaties door Pater L. Arts, SJ.
Daarna volgde een harde werkperiode, in voorbereiding tot de groots opgevatte Peter Benoitfeesten te Ieper, waaraan vanzelfsprekend de Koorafdeling van Richten haar medewerking verleende.
Op 15/7/51 ging de bedoelde Peter Benoit-viering door: te 11 u. werd de Missa in D van de grote Vlaamse Meester in de Kathedraal uitgevoerd door de Kring; te 14 u. hadden we, onder de leiding van Mter G. Van Overbeke, in de Lakenhalle de onvergetelijke namiddagviering, met medewerking van baritonzanger Renaat Verbruggen, van meerdere kinderkoren en van de Harmonie Ypriana. Uitgevoerd werden: De wereld in en Leiecantate.
Die dag zal ongetwijfeld in de culturele geschiedenis van Ieper als een hoogtepunt bekend blijven.
Op 21/7/51 reist het Koor naar Moeskroen, alwaar het op de Provinciale Studieweek van de K.W.B. een uitgelezen programma Vlaamse Koorwerken aanbiedt.
Op 2/9/51 zien we het Koor te Proven, een volgende uitvoering geven van de Missa in D van Peter Benoit.
Op 31/10/51 vermelden we het optreden van het koor voor het NIR (Gewestelijke Zender Kortrijk).
Op 25/11/51 zien we het gemengd koor (70 uitvoerders) opgesteld in het Provinciaal Hof te Brugge, bij de slotvergadering van de Provinciale Cultuurdagen. Verscheidene Vlaamse koorwerken werden er a capella voorgedragen. Toevallig was daar de grijze componist Remi Ghesquiere aanwezig. Bij de uitvoering van een zijner werken De Wind, kon hij zijn ontroering niet verbergen. Door dit
| |
| |
optreden kreeg het Zangkoor Richten een provinciale klank.
Op 17/12/51 vinden we het koor terug in de Ieperse Stadsschouwburg voor het verzorgen van een Muzikale Kunstavond gewijd aan Vlaamse Meesters, met medewerking van Prof. Dr. Fl. Vander Mueren als spreker, en Juffr. Anhy Helewaut klavier met Hr. A. Messens, cello. Niet minder dan 12 koorwerken werden uitgevoerd.
Wanneer in de loop van 1952 vier leden van de Kunstkring in het huwelijksbootje stapten, was dit voor de koorafdeling een buitengewone gelegenheid om zich te laten horen: een mooie traditie werd ingezet, waarbij de Koorafdeling in de bres sprong om de huwelijksplechtigheden op te luisteren met meerstemmige gewijde zangen.
Bekommerd om de degelijke vorming der zangers en zangsters werd besloten een uitvoering van De Oorlog van Peter Benoit bij te wonen te Antwerpen, op 10/2/52.
Op 3/3/52 geeft de Koorafdeling in de Stadsschouwburg te Ieper een prachtige Schubert-avond. Dhr. R. Verbruggen, bariton, verleende zijn medewerking.
Op 27/4/52 staat het Koor paraat te Ieper, op uitnodiging van Bond der Kroostrijke Gezinnen om, in aanwezigheid van Minister De Taeye het Feest der Moeders op te luisteren.
Op 18/5/52 vierde het A.C.W. zijn Arrondissementeel Rerum Novarumfeest. Andermaal was het de Koorafdeling van Richten die instond voor de verzorging van het namiddagfeest.
Tegen de avond vertrok het Koor per autocar naar Wevelgem, waar het op het marktplein eveneens de Rerum Novarumfeesten zou opluisteren.
Op 14/7/52 viert Richten het Guldensporenfeest in de lokalen van het Gasthof Patria. Voor de eerste maal worden volksdansen uitgevoerd. Het werd een succes! In de toekomst zal Richten op dit gebied nog méér presteren.
Pas was de Augustusmaand achter de rug, of daar begon een harde werkperiode, in voorbereiding tot de Lionel Blommeavond, die doorging op 29/10/52. De grote eer viel ons te beurt onze medewerking te mogen verlenen naast die van een man als Renaat Veremans.
Om de lange reeks prestaties van 1952 te sluiten, nodigde het Koor ons uit op 17/12/52 tot de Lyrische avond, gewijd aan Weense Meesters, met medewerking van Francine Lepage, mezzo-sopraan, in de Ieperse Stadsschouwburg.
1953 betekende voor de Gemengde Koorafdeling van Richten het jaar van de technische vervolmaking en de verdere uitbouw.
Op 16/3/53 vinden we Richten andermaal in de stadsschouwburg met Volksliederen en Volksdansen. Dat deze avond zou uitgroeien tot een succes mochten we wel vermoeden.
Op 21/7/53 herdacht de ijverige Koorafdeling de 75e verjaardag van Meester Emiel Hullebroeck in een zangavond, gewijd aan werken van de grote Vlaamse Componist.
Na de zomerverlofperiode werd het nieuwe zangjaar duchtig aangepakt, en speciaal in voorbereiding tot het Provinciaal Koorfestival, dat te Ieper doorging op Zondag 15 November. Met Ons is gheboren van Hans Reinke, en Kleinood van A. Meulemans veroverde Richten een eervolle plaats in de eerste categorie.
Er werd niet op de lauweren gerust. Reeds op 3/12/53 stond het Koor opnieuw paraat, met medewerking van een kamerorkest, een knapenkoor en de Toneelafdeling, voor de verzorging van een Lyrische Kerstavond. Deze kerstavond werd, zo naar inhoud, als naar opvatting, een der meest waardevolle prestaties van het jaar. Het geheel bestond uit 4 delen: 1) de Komst van de Heiland; 2) Boodschap aan Maria; 3) bij de Herders op het veld; 4) bij de Kribbe.
Ieder der delen werd ingeleid door een proloog met plastische uitbeelding. De avond werd besloten met een machtige uitvoering van Händels Alleluia voor gemengd koor en kamerorkest.
Dit jaar werd de Vastenavondviering (2/3/54) opgeëist door de Koorafdeling van Richten, onder de titel: Humoristische Kunstavond, met medewerking van Juffr. Teresa Van Marcke, kunstdeclamatrice. Wij plukken uit het programma volgende liederen: De vastenavond die komt aan (bew. A. Deklerck); De spijskaart (C. Zöllner); Waarom gaan de boeren zo? (bew. L. Toebosch); De averulle en de blomme (R. Ghesquiere); Reuzelied (bew. A. Meulemans); Scherzo (G.B. Martini); O Pepita (A. Müller); enz...
Als slotsom mag gezegd dat de Koorafdeling van de Ieperse Kunstkring Richten na zes jaren noeste arbeid en taaie volharding, onder de stuwkracht en de bezieling van Koorleider Mter Guido Van Overbeke, een eervolle plaats bekleedt in de rij der culturele organisaties van het Westland.
* Toneelafdeling van Richten.
Met het doel de degelijkheid en de goede uitbouw van het liefhebberstoneel te verzekeren en te bevorderen, werd niet geaarzeld de financiële last aan te gaan de regie toe te vertrouwen aan een beroeps-regisseur. Dhr. Staf Bruggen wist
| |
| |
dan ook met vaste hand de repetities en opvoeringen te leiden.
Zoals in de inleiding reeds vermeld, werd op 26 en 27/9/48 gestart met Patsy (E. Terlingen). Antje (A. Hamik) volgde op 23 en 24/1/49.
De derde opvoering kon slechts doorgaan op 18 en 19/12/49, daar aan de stadsschouwburg verbeteringswerken uitgevoerd werden. De grote Heer op het kleine Eiland (Scheu) was ongetwijfeld een gewaagd spel voor de jonge kring. Dat het toch een meevaller werd is zonder twijfel te danken aan de degelijke beroepsregie.
Op 5/2/50 trok de Toneelafdeling naar Wijtschate met De grote Heer op het Kleine Eiland en met Leentje uit het Hemelrijk. Dat deze eerste kennismaking met het toneelpubliek te Wijtschate een gunstige indruk naliet, blijkt uit het feit dat Richten in de loop van hezelfde jaar aldaar opnieuw uitgenodigd werd.
Met Ketty liegt nooit (2 opvoeringen te Ieper in de Stadsschouwburg op 23 en 24/4/50) trok Richten een streep onder het toneelseizoen 49-50.
Na de zomerperiode stak de Kring op 15/10/50 van wal met een reeks opvoeringen van De Dames met de groene Hoedjes (A. Acrement), welke steeds bomvolle zalen brachten.
Ondertussen werd een nieuw stuk aangeleerd: De Klokkengieter (A. Coolen), dat op 10 en 11 December in de Stadsschouwburg te Ieper opgevoerd werd.
Op 4/3/51 werd in de Ieperse Stadsschouwburg een 3e opvoering gegeven van De Klokkengieter, op aanvraag van de Bond der Kroostrijke Gezinnen. Deze opvoering gold als deelname aan het Provinciaal Tornooi, waarbij Richten zich een plaats afdwong in de Provinciale Ere-Afdeling.
Op 1/4/51 en 2/4/51 kregen we de opvoeringen van De Vier Gezellen in de Stadsschouwburg.
Het nut en de noodzakelijkheid inziende van een veelzijdige vorming der acteurs en actricen, besloot het Bestuur van de Toneelafdeling tot het organiseren van een cursus in grime, die 12 lessen omvatte, met in totaal 48 lesuren (van 22/4/51 tot 30/12/51). Als lesgever fungeerde Hendrik Sulmont uit Moen. Theoretische lessen werden gekoppeld aan practische oefeningen. De deelname aan deze cursus was voor alle leden van de toneelafdeling verplichtend.
Op 28 en 29/10/51 stak de Kring opnieuw van wal met een nieuw stuk Het Leven begint (L. Fodor), dat op vermelde data opgevoerd werd in de Stadsschouwburg.
De Toneelafdeling zegde eveneens haar steun toe aan de AWT-prestatie Kinderen van ons Volk, en leverde voor dit stuk 3 actrices en 3 acteurs. We noteren volgende opvoeringen:
Ieper (Stadsschouwburg) op Zondag en Maandag 9 en 10/12/51. Poperinge (zaal 't Belfort) op Zondag 16/12/51. Westouter (zaal Monsalvaet) op 26/12/51.
Alles samengenomen kwam de toneelafdeling van Richten in 1951 niet minder dan 12 maal op de planken, en dit in 5 verscheidene toneelstukken, iets wat voor een amateurskring zeker prijzenswaardig kan genoemd worden. Tussen 1/1/51 en 31/12/51 werden 64 repetities gehouden.
Op 23 en 24/3/52 vonden we onze Toneelafdeling voor het voetlicht in de Ieperse Stadsschuwburg, bij de 1e en 2e opvoeringen van Parkstraat 13.
Op 7 en 8/12/52 is de Toneelafdeling klaar voor de opvoeringen van Het onstuimige Hart (J. Patrick) in de Ieperse schouwburg.
Ten voordele van de geteisterden gaf de Toneelafdeling op 19/2/53 te Ieper een galaopvoering ten beste van Freuleke (H. Roelvink).
Dit jaar werd, ingevolge bijzondere omstandigheden, vrij laat gestart. De Mens wikt (A.J. Cronin), in December '53 opgevoerd te Menen, kon eerst op 7 en 8 Februari 1954 voor het voetlicht gebracht worden in eigen stad. Het Iepers toneelpubliek werd voor zijn geduld echter ruimschoots beloond: de opvoeringen waren van het bovenste schof, en maakten op de aanwezigen een zeer diepe indruk.
Op 28 en 29 Maart j.l. daverde de Schouwburg onder het applaus der toeschouwers bij de opvoeringen van Het duistere punt (G. Kadelburg), die effenaf een reuzesucces kenden.
| |
Tien jaar bedrijvigheid van het Algemeen Westvlaams Toneel in het gewest Ieper
ONDER de vele vooraanstaande culturele verenigingen, die in West-Vlaanderen een toonaangevende rol spelen in het kunstleven, mag het Algemeen Westvlaams Toneel (A.W.T.) zeker een ereplaats innemen.
Wanneer wij weten dat, verschillende jaren naeen, het gewest Ieper-Poperinge-Wervik, op de jaarlijkse gouwdag, de eervolle vermelding kreeg van het bestwerkende gewest, kunnen wij ronduit verklaren, dat het A.W.T. gewest Ieper, in zijn eigen midden een hoofdrol moet vervuld hebben.
Het volstaat in een bondig overzicht, de voornaamste verwezenlijkingen op te sommen, om een duidelijk beeld te geven van de veelomvattende activiteit van het A.W.T.
In het jaar '45, werd van wal gestoken met hetgeen voor elke toneelfederatie een hoofdbekommernis moet zijn: het schiften van de aangestelde kringen in categoriën. Niet minder dan 15 inschrijvingen werden geboekt, zodat het gewestelijk bestuur, van meet af aan, in de rug door een grote schaar liefhebbers gesteund werd.
Hetzelfde jaar nog richtte het bestuur een ‘Regie-cursus’ in, die door leden van 14 kringen werd bijgewoond. Op 16 September 1945 werd de eerste A.W.T.-gewestdag ingericht te Poperinge. Een samenbundeling van verschillende goede krachten uit meerdere aangesloten groepen, stelde het bestuur in staat, aan zijn leden een modelopvoering van het toneelspel Gezworen Kameraden aan te bieden.
In het seizoen 1946-47 stelden nog 6 kringen zich in orde met de categorieindeling, terwijl de gewestdag te Poperinge, op 17-11-1946, opnieuw tot een succesvolle prestatie uitgroeide.
In het seizoen 1947-48 werd een flinke actie gevoerd onder het motto Verzorg uw taal.
Deze actie werd ingezet op de gewestdag, die andermaal gehouden werd te Poperinge, en dit op 20/9/1947. Deze gewestdag groeide uit tot een ware ‘kunstmanifestatie’. Tijdens de vergadering trad Antoon Vander Plaetse, Vlaanderen's gevierde kunstdeclamator op. Het was de eerste keer, sinds September 1944, dat hij voor het voetlicht kwam. In dezelfde gunstige voorwaarden werd dan de opvoering ten beste gegeven van Een Zwerver kwam. Tussenin speelde dhr. A. Moerman, violist, begeleid aan het klavier door zijn zuster Mej. A. Moerman, enkele hoogstaande muziekwerken. Meerdere kringen dongen mede in de gewestelijke toneelprijskamp, die eveneens doorging onder het motto Verzorg uw taal. Vermelden wij nog dat Mej. M. Gesquire uit Poperinge, een causerie hield voor Radio Kortrijk, op last van het gewestelijk bestuur.
In de Zomermaanden van 1948 richtte het gewestelijk bestuur de Provinciale Toneelschool in te Ieper. Als lesgevers traden op: A. Vander Plaetse, H. Sulmont, Jef Debruyne en Meester Staf Bruggen. Op 6 Juni 1948, werd de jaarlijkse A.W.T.-gouw- | |
| |
dag gehouden te Ieper. Over deze manifestatie uitwijden zou ons te ver leiden. Beperken wij ons tot de eenvoudige vaststelling dat de organisatie van deze gouwdag nog steeds als model geldt, en dat de grootse allure van deze dag in ons midden definitief in vaste vormen werd gegoten.
Seizoen 1948-49: Gewestdag te Geluwe op 15 September 1948. Op de vergadering traden Mej. Gesquière en Mter Staf Bruggen op als sprekers.
Onder impuls van de leiders van het A.W.T., werd de stad Ieper verrijkt met een culturele vereniging, die in korte jaren tot een grote bloei zou geraken, nl. de Ieperse Kunstkring Richten, die van wal stak met een toneelafdeling om na enkele maanden ook een koorafdeling op te richten.
Op 6-12-1948 sprak dhr. Benoit Maertens, namens ons gewest voor Radio Kortrijk.
Seizoen 1948-49. Tijdens dit seizoen werd een toneelwedstrijd ingericht, waarin de nadruk werd gelegd op het spel. Op 3 en 4 April te Ieper, 6 en 7 April te Poperinge en 9 en 10 April te Wervik werd het passiespel De Moordenaar Gods opgevoerd. Inrichting: het A.W.T. gewest Ieper, regie: Staf Bruggen.
Seizoen 1949-50. In dezelfde voorwaarden: op 6 en 7 November te Ieper en op 10 November te Poperinge: opvoering van De vier Jaargetijden (A. Coolen). Tijdens dit seizoen werd een Regie-cursus ingericht. Lesgevers waren: A. Vander Plaetse, Piet Savenberg, H. Van der Meulen en Jef Vandaele.
Seizoen 1950-51. Gewestdag te Poperinge op 17-9-1950. Als spreker op de vergadering trad letterkundige André Demedts op, terwijl de koorafdeling van Richten het kunstgedeelte verzorgde. In dezelfde voorwaarden als bij vroegere gewestdagen, te Poperinge, werd het toneelstuk Het Rechte Spoor opgevoerd.
In het voorjaar en ook in de Zomer van 1951 werd een cursus in grime ingericht, waarvoor 30 inschrijvingen geboekt werden.
Op 9 en 10 December te Ieper en op 16 Dec. te Poperinge: opvoering van Kinderen van ons Volk, regie Staf Bruggen; inrichting: het A.W.T., gewest Ieper.
De recente prestatie's staan nog iedereen fris in het geheugen: 21-10-52: gewestdag te Poperinge, spreker A. Demedts. Jubelviering van Deugd en Vreugd.
25-6-53: Schiftingsdeclamatiewedstrijd. Muzikale omlijsting: Mevr. J. Preneel.
Gewestdag te Ieper einde 1953 in de zaal Familiekring bij de jubelviering van de kring Crescendo. Optreden van de groep Piet Savenberg.
Van 18-1-54 tot 4-4-54: Leergang in Uitspraakleer en Voordrachtkunst. Hiervoor werden niet minder dan 75 inschrijvingen genoteerd.
Op 2-5-54: Declamatiewedstrijd met 26 deelnemers. Muzikale omlijsting: Mej. Annie Kerkhof, Mevr. Rosseel.
Zoals U ziet, een gevuld lijstje.
Niet te verwonderen dat in het gewest Ieper-Poperinge-Wervik, de verkorting A.W.T. een vertrouwde klank in de oren van de mensen heeft.
| |
De Duinkerkse dichter Michiel de Swaen (1654-1707) werd driehonderd jaar geleden geboren
HIJ was heelmeester in zijn geboortestad en Prins der Rederijkersgilde, aldaar. Op 53-jarige leeftijd gestorven, liet hij een verzameling gedichten na, die zijn medegezellen der Rederijkerskamer, 15 jaar na zijn dood lieten verschijnen, onder de titel:
Zedelycke Rymwercken en Christelycke gedachten
door M. De Swaen
Ghedruckt tot Duynkercke
By Pieter Labus, Boeck-drucker ende Boeckverkooper in den Bloem-korf. 1722.
Ze behelzen een 3000 tal verzen. Zijn andere voornaamste werken waren in handen gebleven van zijn zoon Fr.L. De Swaen ‘canoninck Regulier tot Veurne, in de abdye van S. Nicolais’.
Na jaren, waren deze werken, waaronder het mysteriespel De menschwording en de klucht De gecroonde Leersse nog niet in druk gegeven.
Daarover deed de Rederijkerskamer van Duinkerke haar beklag, in de inleiding van het werkje, dat ze zelf had laten verschijnen. Als ware rederijkers dragen ze hun beklag voor in verzen, die voor deze van de meester niet moeten onderdoen. Vondel wordt er bij te pas gebracht:
Klachtgedichten van de medegezellen van De Swaen:
| |
Harp-Gesangh.
Wanneer Flandrinas Maeght haer ooghemerck
Op het door-grondend' breyn in Swaenes werck
Nauw-keurigh sloegh in 's weireldts perck
Riep sy met bly geschal! aen Duynkercks strandt
Daer singht de Swaen, spyts Vondel, Vos, Constant,
Sijn soet gheluyt klinckt door gheheel het Landt
Waer 't saecken het oorstreelende ghesangh
Van Swaen, door Vondel was ghehoort, 't geklangh
Had' sijne Harp verdooft, en hielt in dwangh
En soud' (ghelijck aen Maro wierdt ghedaen)
Door die van Mantua als onderdaen
Een gouden Prael-beeldt stichten voor de Swaen
Had'ick maer voor een uer een Swaene schacht
Of wel een glinster van sijn ryck ghedacht,
Ick maelde een Schets die sijnen Naem en kracht
(Van eeuw tot eeuw) aen den Naekommelingh:
Wie twijffelt of'er was een stervelingh
Die sijne stem tot aen der Sonnen-kringh
De Swaen's Rijmwerken waren strenge beschouwingen over godsdienst en zedenleer in echte sermoenenstijl geschreven, gevolgd van vertalingen van latijnse lofzangen, waaronder een verzorgde Stabat Mater, een Magnificat, onder vorm van Liedeken in 3 strofen, ‘op toon: Folie d'Espagne’, een lied dat in De Swaen's tijd zal populair geweest zijn.
Volgen dan nog antwoorden op prijsvragen door Rederijkers-Kamers uitgeschreven, Rijmdichten, ‘Prijskaerten, Raedsels’ en Nieuwjaargedichten over de wisseling der jaren.
Te Brugge werd in 1701 een prijsvraag uitgeschreven door de Reden-rijke Gilde der weerde dry Santinnen, aldaar ‘Over den Oorsprongh en den Lof der Rijm-konste’.
De Rederijkerskamer van Duinkerke, door de pen van De
| |
| |
Swaen, beantwoordde de vraag, in honderd verzen; het laatste vers vormend het jaartal 1701. Het werk werd bekroond, vermeld als volgt: ‘De Reden-rijke Gilde in Duynkerke is vereert geweest 2 silvere kandelaren’.
Als pronkstuk in de gildekamer bewaard, zullen de Brugse kandelaars ergens te recht gekomen zijn in een Duinkerkse familie.
Het bekroonde gedicht wordt hier medegedeeld. De onlangs heropgerichte gilde der 3 Santinnen, in Brugge, zal de zaak vermeld vinden in haar archief. Wij zien een lid der Santinnen de snaar spannen om De Swaen met een weder-lofdicht te vereren.
| |
Oorsprongh en lof der Rijm-en-reden-konste.
In Godt is myn begin, in dit oneyndigh Wesen,
Waer uyt dat alle goedt en gaeven zyn geresen;
Dien grondeloosen schat in mildtheyt uyt-ghestort,
Die altydt mede-deelt, en noyt vermindert wordt.
Soo haest als Adam was uyt sijnen niet verheven,
Godt heeft hem het gebruyck van Spraeck en Tael gegeven;
Hy leerde hem de maet, de stellingh en 't gheluyt
Van ieder Letter-greep, hy ley den regel uyt
Om naem en woorden t'saem te schicken naer de reden,
En sijn ghedacht aldus aen andere t'ontleden.
Soo heeft den eersten Mensch uyt Godt de spraeck geleert;
Syn Kinderen uyt hem; die eyndelijck vermeert
In menighvulde Stam, in 't schryven onervaeren,
Tot beter heughenis de woorden deden paeren,
Om aen te teeckenen door eenigh Rym of Liedt,
Al wat'er wonderbaer te vooren was gheschiedt.
Doch, naer verloop van tijdt, als Godt aen Adams Neven,
Besloten had in schrift sijn reyne Wet te gheven:
Dan quam de Rym-konst eerst vol luyster in het licht,
't Was Moyses die ons liet het oudtste schrift en Dicht:
't Was Moyses die van Godt de kennis heeft ghekregen,
Om met ghesangh en Rym te melden sijnen zegen,
T'erhaelen sijn ghebodt, en door soo soete leer,
Het uyt-verkoren Volck te hechten aen den Heer.
Dit hoort men jaerelycx de waere Kerck belijden,
Doen (Toen) sy al treuren viert des Saligh-maeckers Lijden.
Sie daer den oorsprongh van de Rym-konst. Haren Lof
Geeft aen ons onderwerp een veele ruymer stof:
Door-soeckt al wat'er oyt gheschiedt is in 't voorleden,
By alle Volckeren, hoe woest, hoe wildt in zeden,
Ghy siet die wyse Konst door g'heel het aerds Geslacht,
Om haere soetigheyt en nutbaerheyt gheacht.
Haer ampt is leer en vreught, sy onderwyst al singen,
Sy weet door aerdigheyt tot in de Ziel te dringen:
Sy maetight, toeft en weckt de tochten van 't ghemoet,
Sy keert den haet in min, de bitterheyt in soet,
d'Ontsteltenis in rust, de wraeck in medelijden,
Den arbeydt in ghemack, de droefheyt in verblijden.
Doch, raecken wy den Lof der Rym-konst naerder aen,
Wy sien haer t'allen tydt ghedeckt met Lauwer-blaên:
Soo ras de weirelt wordt vervult met in-gheseten,
De stichters der Ghemeente en Rycken, zyn Poëten,
De wetten staen in Dicht, de Godts-dienst, zede-leer,
Den loop van Sonne, Maen, en Sterren, en wat meer
Natuer verborgen houdt, wordt in gesangh beschreven.
De Konst, op d'hooghste trap van Heerlyckheyt verheven,
Aanschouwt haer yveraers vereert met Rijcken loon,
Groot-achtingh, prijs en lof... Den grooten Macedoon
In eenen Oorlogh die g'heel Asien doet wagen,
Beyvert haeren roem: hy vindt sijn wei-behagen
In 't Rym-werck van Homeer; hy leest het met aendacht,
En smaeck, geheel den dagh, hy rust'er mee by nacht:
Wat segh ick van den Heldt die d'eersucht van Afrijcken
En 't Heyr van Hanibal, voor Roomen dede strijcken?
Wat segh ick, nevens dien, van Cesar en August,
Dry Vorsten even groot in moedt en eerens lust,
Die midden in een last te swaer voor hondert Helden,
Uyt liefde tot de Konst hun tael op maete stelden;
En door die drift, soo wel als door hun kloeck beleyt,
Verheften hunnen Naem tot in d'onsterflijckheyt,
Maer 'tgen al d'achtbaerheyt der Rym-konst gaet te boven,
Is, dat sy is gheschickt om eeuwigh Godt te loven:
Daer is g'heel haeren roem, dat sy tot Lof-sangh dient,
Van hem, die allen lof en roem alleen verdient.
Ghelijck sy quam uyt Godt soo gaet sy tot hem keeren,
Sy sproot uyt sijnen Geest om sijne grootheyt t'eeren,
Sy keert naer sijnen Gheest die haer gheheel besit,
Haer eynde en haer begin behouden 't selve wit,
Spreeck Moyses, Debora, Job, Samuel laet hooren
Uw Sangen! David speel! dat Salomon de Chooren
Van Levy tegen een doet singen in Godts Kerck,
Des werelts achtste, neen, het eerste wonder-werck.
Ghy Joodsche Synagoog, kom 's Heerens Lof verbreyen,
Van Adame tyden af tot aen de Machabeyen,
Al wat'er tot dien eynd' ghebracht wiert in het licht,
Is Rym, en Lof-ghesangh, en Veersen, en Ghedicht.
Maer wat voor Schoonheyt komt voor myn Ghesicht gheresen!
Sy draeght de Liefde in d'oogh, de Majesteyt in 't wesen,
Den honingh in den mondt; haer kleedingh is sneeuw-wit,
Haer sluyer purper roodt, waer op in hun ghelit
De silv're sterren, en vergulde vlammen blincken;
Stil; 'k sie de Synagoog voor haere voeten sincken,
t'Wyl David haer sijn harp met nedrigheyt aen-biedt,
Leen ooren: sy verheft een noyt-ghesongen Liedt,
't Gen' Hemelen en aerd tot 's Alder-hoogstens zegen,
Roem, Lof-sangh, Heerlijckheyt en glory komt bewegen.
Ick ken des Heerens Kerck en uyt-verkooren Bruyt,
Die d'oude en nieuwe Wet in haer verbondt besluyt;
En om haer Bruydegoms weldaeden t'openbaeren,
Ghedicht en Rym vereent met pypen ende snaeren.
Soo looft sy haeren Godt: soo wordt in Sions Troon
Syn Heerlyckheyt verbreydt met eenen nieuwen toon,
Van Maeghden sonder smet gelijck aen Engelinnen:
Hier onder mengelt sigh 't gesangh der dry Santinnen,
Die met Prins Michael aenvangen Godes lof:
Der Seraphynen Heyr, geheel het Saligh Hof
Erhaelen op Ghedicht en maet die blyde Psalmen:
Wy daen dien Hemel-klanck op aerde weder-galmen,
En loven met gesangh den Heer ons hooghste Goedt,
t'WYL brUgh nU WeDer VIert Des heYLants WeerDIgh bLoet.
Een andere ‘vraghe’ in 1703, ging uit van de Brugse Redenrijcke gilde van den H. Geest over Den Lof der Vriendschap.
De Swaen antwoordde in naam zijner gilde, met een gedicht van 80 rijmen, waarvan hier de twee eerste:
‘Wie doet myn breyn door Sangh, Gedicht en Rym op-swellen Om Vriendschaps oorsprongh, aert, en wesen voor te stellen,’
Hier wordt van prijswinning niets gezegd.
C. Sintobin.
| |
| |
| |
Hoe oud is de stad Ieper?
Van de hand van Dr. J. Demey uit Overboelare, die reeds een paar maal aan ons tijdschrift heeft medegewerkt, en die niet lang geleden met een thesis over Ieper promoveerde tot doctor in de geschiedenis, volgt hier een korte uiteenzetting over het ontstaan van de stad Ieper.
VOOR de Karolingische tijden bezitten we een aanduiding die ons toelaat een Ieperse nederzetting - wellicht weinig verschillend van het omliggend platteland te aanvaarden. Na het onbekende Iserae portus blijkt de oudste IJzerhaven Ieper te zijn geweest, die toen door de Ieperleet met de golf van Lo in verbinding moet hebben gestaan; trouwens nog in 1127 maakt men gewag van Ieperse zeevissers.
Behalve dan over de landing van een vloot Noormannen in de golf van Lo zijn we door geen enkele oorkonde, vita of andere betrouwbare verhalende bron ingelicht over de aard van de plundertochten in de omgeving van de IJzermonding. Deze vaststelling versterkt de hypothese dat Ieper in de ixe eeuw een weinig belangrijke en nog typische landelijke agglomeratie moet geweest zijn. Wel berichten kroniekschrijvers (Meyerus, Gramaye, Sanderus) dat graaf Boudewijn de Kale in 902 een burg met drie torens liet bouwen op het eiland dat door de Ieperleet wordt gevormd die in de loop van de xe en xie eeuw herhaald werd omgebouwd, maar anderzijds bestaat er geen enkel historisch document dat deze overlevering bevestigt. We weten alleen dat de Vlaamse graaf mettertijd cijnzen heeft geïnd op de plaats waar de kronijken de burg aanwijzen. Zelfs in de veronderstelling dat er een grafelijke versterking zou bestaan hebben, lijkt het ons volstrekt uitgesloten dat de inwoners een andere economische bezigheid zouden hebben uitgeoefend dan de bewoners van de omgeving die hoofdzakelijk leefden van landbouw, veeteelt en misschien ook van visserij.
Daar Ieper vrij plotseling als een koopmansstad verschijnt, waarvan we maar in staat zijn een beeld te schetsen op het keerpunt van de xie en de xiie eeuw, mogen we aannemen dat de herleving van de handel in de xe eeuw - die nochtans de kernen van de meeste steden heeft doen ontstaan - nog geen ingrijpende wijziging in de agrarische levenswijze van de bevolking bij de Ieperleet heeft veroorzaakt. Kennelijk is het maar in de tweede helft der xie eeuw dat een stedelijke agglomeratie zich van het platteland heeft afgetekend, onderscheiden door haar economische bedrijvigheid en sociale structuur. In de desolate omgeving van de nederzetting waren de bestaansmogelijkheden voor de bevolking niet groot. In de xie eeuw wordt de aangroei van de bevolking nochtans aanzienlijk. De vrijgekomen werkkrachten zoeken naar een broodwinning die hun geboden wordt in de nijverheid en de handel. Het is aanvaardbaar dat de reeds bestaande nederzetting bij de Ieperleet het surplus der plattelandsbevolking aantrok, omdat ze in die woeste streek de belangrijkste bevolkingsgroep uitmaakte en niet minder omdat ze in gemakkelijke verbinding met de zee stond: twee factoren die handwerkers en handelaars - hoe gering hun koopkracht ook was - niet konden onderschatten.
De eerste betrouwbare vermelding van Ieper dagtekent van 1066: de bron gewaagt alleen van een kastelein, wat toelaat een castellum of burg te onderstellen; van een stedelijke agglomeratie is er nog altijd geen sprake. Waarschijnlijk was de oude nederzetting tijdens de eerste helft der xie eeuw daarvoor niet sterk genoeg uitgebreid geworden! Maar schaars bevolkt kan ze ook niet geweest zijn. Hoe kan men anders uitleggen dat de Ieperlingen in 1070 aangestipt worden in het leger van Robrecht de Fries! Pas in 1168 laat Filips van de Elzas een burcht, het zogenaamd zaelhof, die het eerste castellum moet vervangen, buiten de gevestigde agglomeratie optrekken.
In een document van 1102 worden twee kerken, St. Maarten en St. Pieter, aangestipt, de eerste nabij het eiland waar volgens de traditie de oudste burcht zou gestaan hebben, en de tweede niet ver verwijderd van de plaats waar in 1168 het zaelhof zou oprijzen. Hiermede staan we voor het belangrijkste probleem van de evolutie van de stad Ieper. Welke kerk wijst op de oude nederzetting en welke op de recente aangroei van de villa yprensis? Men mag als zeker aannemen dat op het territorium van de St. Pieterskerk de eerste bevolkingsgroepering was gevestigd en dat de jongere koopliedenagglomeratie van de xie eeuw zich uitgebreid heeft op de St. Maartensafhankelijkheid. Een eerste reden waarom we niet kunnen aanvaarden dat het St. Maartensterritorium het oudste gedeelte van Ieper vormt is het feit dat de expansie van de stad in zuidelijke richting, dus naar de St. Pieterskerk toe, maar veel later dan 1102 heeft plaatsgegrepen: de vermelding van de St. Jacobskerk in 1138 is een bewijs van de uitbreiding in Oostelijke richting. Een andere reden versterkt nog deze argumentatie. De St. Maartenskerk was een kapittelkerk die door de graaf werd opgericht en St. Pieter onder haar bevoegdheid toegewezen kreeg. Welnu het forum - kenmerk van de koopliedennederzetting - is nabij het eiland en de St. Maartenskerk gelegen: moest deze agglomeratie van oudere datum zijn geweest dan zou een bidplaats of kerk dit bevestigd hebben. Nu moet men goed voor ogen houden dat er tussen het zaelhof en de St. Pieterskerk tal van kromme en nauwe straten zijn gelegen, die in de Middeleeuwen geheten werden naar de handwerklieden die ze bewoonden. Patricische woningen kwamen er niet voor. Hieruit besluiten dat in de tweede helft van de xie eeuw het embryo van Ieper op de St. Pietersparochie dient gezocht blijft de enige gefundeerde oplossing voor het probleem.
Dr. J. Demey.
| |
Ateliers Permeke-Jabbeke
IN het Constant Permeke Museum te Jabbeke bij Brugge, dat zijn deuren opent voor het zomerseizoen (tot einde October) kunnen de bewonderaars van de grote Meester van het Vlaams Expressionisme ruim honderd schilderijen, tekeningen en beeldhouwwerken bezichtigen.
Buiten wereldvermaarde werken als Over Permeke, De Zaaier, De Weigezinden en Het Afscheid, vindt men in het zo typisch complex van huis, tuin en ateliers van de betreurde Meester vele werken, die nooit zijn tentoongesteld geweest.
Het Museum is toegankelijk iedere dag uitgezonderd op Vrijdag.
| |
Gouwdagen A.W.T. Te Pittem - toneelprijskamp van de bank van Roeselare
OP 8 en 9 Mei gingen te Pittem de Gouwdagen door van het A.W.T. De inrichting was toevertrouwd aan de plaatselijke Toneelgilde: Loridans Kring.
De eerste dag werd, in een zeer geslaagde studievergadering het woord gevoerd door Fred Engelen, regisseur aan de K.N.S. Antwerpen en leraar aan het Studio van het Nationaal Toneel. Daarna gaf de Hr. J. De Foer een historisch overzicht van de activiteiten van de inrichtende kring. Deze dag werd besloten met een treffend huldebetoon aan Antoon Vander Plaetse. g.v. zijn vijftigste verjaardag, en met een geslaagd optreden van het koor Zanglust uit Tielt.
| |
| |
De tweede dag werd ingezet met een plechtige H. Mis, opgedragen door E.H.G. Oost, proost van het A.W.T. Na een feestelijke optocht doorheen de gemeente werd in een academische zitting achtereenvolgens het woord gevoerd door de Heren Sercu, landelijk Voorzitter van het N.V.K.T., Declerck, redactiesecretaris van Toneelecho, M. Lybeer en L. Sourie, juryleden, Kan. A. Dufforet, afgevaardigde van Mgr. Desmet, J. Storme, Best. Afg. en Voorzitter van het C.V.K.V. en door E.H. Oost, gouwproost. De feestrede werd uitgesproken door Huib van Hellem, regisseur aan de K.V.S. te Brussel, Deze vergadering werd bijgewoond door de Heer J. Vandenberge, erevoorzitter A.W.T., Mevr. Vandaele-Huys, volksvertegenwoordiger, de Heren Van Tygem en Decuypere, afgevaardigden van de N.V. Bank van Roeselare, de Heren R. van Duyn en Ant. Vander Plaetse, Prof. Dr. Rob. Roemans en een overtalrijk publiek.
De Hr. Arrondissementscommissaris Devos, die de eerste dag meemaakte, en Hr. Rijkstaalinspecteur Rumes, hadden zich laten verontschuldigen. Op deze zitting werd door de Hr. Sourie de uitslag bekend gemaakt van de provinciale toneelwedstrijd, uitgeschreven door de Bank van Roeselare. Pogen uit Waregem behaalde de eerste prijs.
In de namiddag werd de Gouwdag besloten met een geslaagde opvoering door Loridans Kring van Een Kerel van een Vrouw van F.P. Buch, regie Ant. Vander Plaetse.
Het Geschied- en Oudheidkundig Genootschap van Roeselare en Ommeland kwam op 7 Juli 1954 nogmaals bijeen in de Schepenzaal van het Stadhuis te Roeselare. Stadssecretaris Dr. Gerard Desmet sprak over: ‘Roeselare's Bevolking in het Verleden’.
OP 15 EN 16 AUGUSTUS wordt in de zaal Middenstand te Kuurne een grote retrospectieve tentoonstelling gehouden van de werken van kunstschilder Evarist Carpentier (Kuurne 1845 - Luik 1922).
De tentoonstelling staat onder de hoge bescherming van Z. Exc. Mgr. De Smedt en van de Weledele Heer Gouverneur van West-Vlaanderen.
|
|