In memoriam kanunnik professor Paul Sobry
IN Januari van dit jaar overleed te Heverlee Kan. Prof. Paul Sobry, Hoogleraar aan de Universiteit te Leuven, een groot Ieperling, een apostolisch bezielde priester, een kordaat Vlaming, een kunstminnaar in hart en ziel, een tot ver in het buitenland gewaardeerd geleerde.
Paul Sobry werd geboren te Ieper op 16 Juni 1895 uit een voorname familie, die aan stad en Land steeds dienst had bewezen. Na zijn humaniora voltrokken te hebben in het bisschoppelijk college van zijn stad, volgde hij de roeping tot het priesterschap en werd hij opgenomen in het Klein Seminarie te Roeselare. Dan brak de oorlog uit en, na een jaar verblijf te Limerick in Ierland, vervoegde hij in 1915 het leger als brancardier: eervol vervulde hij zijn plicht in de meest gevaarlijke sectoren van het Belgisch front: Diksmuide, Steenstrate, trouw aan het land, trouw aan Vlaanderen, zonder tweespalt. Dan zette hij zijn priesterstudiën voort te Roeselare en te Brugge tot 1922. In 1924 verwierf hij te Leuven de graad van kandidaat in de klassieke philologie, om dan benoemd te worden tot leraar in de rhetorica te Roeselare tot 1931.
Dan werd hij in Augustus 1931 naar Leuven geroepen als docent en kreeg hij gelegenheid cm zijn studiën voort te zetten in de Germaanse letteren en om in betrekking te komen met zoveel geleerden uit het buitenland: Nijmegen, Münster, Oxford, Cambridge, Heidelberg. In 1934 behaalde hij het doctoraat in de Germaanse letteren met zijn diepinslaande thesis over Newman en zijn Idea of a University. Onafgebroken heeft hij sindsdien tot op de dag van zijn overlijden voortgewerkt in de opleiding van talloze studenten. Zijn laatste initiatief, het vorig jaar tot stand gekomen Hoger Instituut voor algemene literatuurwetenschap, zal ongetwijfeld de stempel blijven dragen van de grote geleerde dat het tot directeur had gekregen.
Uit het In Memoriam hem gewijd door zijn vriend Pastoor Félicien Van Hauwere, en uitgesproken voor de micro van Studio Kortrijk, lichten wij volgende passage:
Gij staat daar nog voor mij Paul Sobry: een aristocratische verschijning, een voornaam edel man, zelfs in geen loopgrachten te proletariseren. ¶ Onder uw schrander voorhoofd blonk de heldere geest, die gij van uw wijze Vader, oud-burgemeester Sobry uit Yper, hadt overgeërfd; uw hart droeg de stempel van het rijk gemoed uwer edele zo beminde Moeder. ¶ Ik zie U nog voor het eerst, als gij lijk een jonge held alover de loopgrachten van het Yzerfront in '18 ons landeke binnenrukte, dragende in de heldere straal uwer frisse ogen, als een wapperende vlag, de ongeschonden ideale leuze uwer prille studentenjeugd: A.V.V., V.V.K. ¶ Een jonge held was hij... volheerlijke rijke belofte. ¶ Hij studeerde rijk aan levenservaring te Brugge en te Leuven. Werd te Roeselare professor aan de rhetorika in vervanging van de eenvoudige wijze Oscar Verhaeghe, voorwaar geen gemakkelijke opvolging. ¶ Hij werd er de lichtbaak, de steun en het schild van een studentengeneratie, die in bange tijd door veel verwarring heen en verdachtmaking, de weg naar Vlaanderen zocht. ¶ Aan de genegenheid zijner studenten werd hij ontrukt en overgeplaatst naar de ruime wijde universiteit te Leuven. Dit was zijn hartewens: hij was een man der brede horizonten. Hij werd professor te Leuven, promoveerde tot doctor in de moderne talen, werd rector aan de hogeschool voor vrouwen, voorzitter van de Vlaamse Academie, bezocht veel buitenlandse universiteiten, werd door zijn Bisschop benoemd tot Kanunnik. ¶ Zijn gaven, en ze waren talrijk, heeft hij kwistig rondom zich uitgedeeld, én om de geesten zijner studenten te verrijken, én om hun hart te voeden. ¶ Niemand was zo hulpeloos dat hij door Paul Sobry niet geholpen werd. ¶ Hoe hoog hij klom, immer is hij Gode en Vlaanderen getrouw gebleven. ¶ Trouw is liefde die blijft duren. ¶ Van hem mogen wij terecht getuigen wat er voor Verriest geschreven werd: Hij beminde zijn
volk, zijne Kerk en zijn God, en heeft ze getrouwelijk willen dienen. ¶ Dit is Sobry's zijn grootste adel. ¶ Hij ruste zacht in Vlaamse grond en mocht het waar zijn wat R. Declercq dichtte: ‘mocht moederaarde hem bedekken als goed koren / alwaar hij ligt zal men een wonder horen / schoon ruisend Diets’.