Hilaire Gellynck
Hilaire Gellynck werd geboren te Wervik in 1905, deed volledige oude Humaniora-studiën te Roeselare, volgde aan St Lucas te Gent lessen in tekenen en in het boetseren onder leiding van Oscar Sinia, bezocht daarna in dezelfde stad de stedelijke academie, waar hij voor schilderkunst door Oscar Coddron en voor boetseren door Domien Inghels verder werd opgeleid. Terzelfdertijd studeerde hij aan de hogeschool en verwierf het diploma van licenciaat in de kunstgeschiedenis en de oudheidkunde.
Gedurende een tiental jaren was hij leraar in de kunstgeschiedenis aan het Klein Seminarie te Roeselare, werd in 1927 aangesteld als tekenleraar aan de academie te Wervik en werd in 1929 bestuurder van diezelfde school. Sedert 1931 is hij meteen gelast met de lessen van kunstgeschiedenis aan de Kortrijkse academie.
Hilaire Gellynck, Bloemen. (Olie).
Deze bijna vijftigjarige met zeer drukke bezigheden (hij is bovendien nog stadsontvanger te Wervik) vindt nog de tijd, zo mag men het wel zeggen, om schilderijen op te vatten en uit te werken, die stellig van een grote vaardigheid getuigen. In den beginne stonden zijn werken onder de invloed van de expressionistische schilderkunst (de tijd van de tweede Latemse generatie) maar stilaan keerde Gellynck zich in zichzelf terug en vond tenslotte zijn eigen weg, een strekking die bezwaarlijk onder een duidelijk isme kan worden gerangschikt.
Hilaire Gellynck, uit een kunstenaarsfamilie ontsproten, schrijft zelf (en met vaardigepen) hoe zijn opvatting luidt over de compositie:
Voor een vijftiental jaren composeerde ik veel liever en gemakkelijker dan nu en geloofde ik ook meer aan de uitsluitelijke waarde en het wezenlijk kunstige van de geschilderde compositie. Andersom verdacht ik toen veel landschapschilders en stillevenschilders dat zij schilderden uit armoe van geest, uit gemakzucht en uit vrees voor de technische moeilijkheden verbonden aan het hooggestemde academiewerk. Daarbij verweet ik hen wel eens (al was het dan ook binnensmonds) voor ideaallozen, die door hun werk niet trachten in te grijpen in het leven van hun tijd, enz... enz...
Ben ik langzamerhand burgerlijker geworden, en deserteer ik van een vooruitgeschoven post naar de gemakkelijke kant?
Het eerste hoop ik noch geloof ik; bij het tweede denk ik dat doen aan kunst geen kwestie is van zich te voelen op een vooruitgeschoven post, maar kwestie van uiterste - uiterste rechtzinnigheid en doelmatigheid. Nu denk ik dat de enkelen die nog regelmatig composeren ofwel zich vergissen en doen aan acrobatieën ofwel zeer begenadigde mensen zijn, sterk en gelukkig: hun rijke ziel te kunnen uitstorten in plastische munt. Wat betreft de ontelbare schare landschap-, marine-, stilleven-, kopkens-, duinen,- en bloemenschildersspecialisten: Onder al dezen zijn er wel enkele die kunnen schilderen maar bitter weinig die schilder zijn. Het merendeel is gederouteerd door het veristische beginsel. Dit wordt wel eens verdoezeld door een paar krachtige vegen om de lof te kunnen in ontvangst nemen dat hun werk kloek en breed geschilderd is - maar niettemin het blijven amateur-kat-uit-den-boom-kijkers, die met het rechteroog artistiek kunnen knipperen om zogezegd het zieltje van de natuur op te vangen. En of die schilders nu kunnen leven of zelfs rijk worden dank zij hun verfborstel - het zijn geen schilders, maar souvenirfabrikanten.
Deze passage uit een lezing die Hilaire Gellynck in 1937 hield over enkele aspecten