versierd met traceerwerk op kolommetjes, die gedragen worden door consoles met maskers. Het aanwenden van polygonale arkeltorentjes om de gevel te begrenzen, staat in het teken van de Schelde-gothiek. Oorspronkelijk bestond de dakbedekking uit gebakken tegels.
Over de gehele lengte van de gevel geven de poorten, waarvan sommige vroeger winkelpuien zullen geweest zijn, toegang tot de enorme verkoopruimten. In hun eerste staat waren die zalen vlak afgedekt. De eikenhouten zoldering werd in het midden ondersteund door een rij kolommen. Veel later verving men het houtwerk door gedrukte bakstenen gewelven. De bovenzalen, niet zo scherp van elkander gescheiden, want de torenmuren zijn op die hoogte wijd opengewerkt, doen zeer groots aan. De ruimte, met de Sterke diepterichting, is indrukwekkend. Tussen wand en doorbreking bestaat een goed evenwicht; de enorme bekapping met open dakstoelen geeft aan die zalen een speciaal karakter.
Het imponerend belfort groeit als vanzelf uit de langsbouw; de travee-indeling wordt op de torenwanden voortgezet. De grote eenheid van het geheel wijst er op, dat alles ineens werd ontworpen. Verdeeld in geledingen, voorzien van vensters of versierde spaarvelden, wordt deze stoere toren bij de klokkenkamer geflankeerd door vier arkeltorentjes, die, samen met de spits en het klokkentorentje een passende bekroning vormen.
Niet alleen om zijn kunsthistorische betekenis is dit monument belangrijk, maar tevens voor de locale geschiedenis, want, naast kerk en klooster heeft het in het middeleeuwse Ieper een voorname rol gespeeld. Was de halle met zijn drukke handelsverrichtingen niet een hoorn des overvloeds? Was het niet in het belfort, symbool van de vrijheid, dat keuren en privilegiën van de stad zeer zorgvuldig bewaard bleven? Was het ook niet van daaruit dat het doen en laten van de gemeente werd geregeld? Daar immers hing toch de huerclocke, die de tijd deed kennen, de wercklocke die werken rusttijden regelde, de poortclocke, die het moment van het openen en sluiten van de stadspoorten aangaf, de stormclocke, die het uitbreken van een brand of het naderen van de vijand kenbaar maakte, maar ook de triompheclocke die luidde bij alle plechtigheden en blijde gebeurtenissen, de gemeente samenriep en een feestelijke stemming bracht. Ja, hier lag de slagader van de stad.
*
Op de bouwplaats heerste een grote bedrijvigheid. Er werd ijverig gewerkt en op 29 Juli 1934 werd het herbouwde belfort plechtig ingehuldigd. Voor Ir-Arch. J. Coomans was het een ware triomfdag. Al zijn moeite was bekroond geworden, zijn talent als restaurateur werd erkend en gehuldigd, en terecht want het werk was goed geslaagd.
Nu moest de halle onder handen genomen worden. Hoe langer hoe minder vlotte het met de kredieten, zo dat het werk op de lange baan werd geschoven. Met de spaarzaam toegemeten gelden en gebruikmakende van de ter plaats gebleven stenen, wist J. Coomans het toch te beredderen de westvleugel recht te krijgen. Om zijn bezorgdheid verdient hij alle lof.
Hoe het ook zijn vurig verlangen was de rest - oostvleugel en noordzijde - weer te zien tot stand komen, hij mocht het niet beleven. Nog in volle activiteit kwam de dood hem op 31 Juli 1937 verrassen. Ieper verloor in hem een van zijn verdienstelijkste burgers.
Het werk zou voortgezet worden door een jongere, maar niet minder talentvolle kracht: Lic. Architect P.A. Pauwels, oudstudent en leraar van het Sint-Lucasinstituut van Gent. Pas aangesteld tot architect van dit monument, bracht hij onmiddellijk de documenten bij elkaar, bestudeerde wat reeds opgebouwd was en maakte ontwerpen en detailstudies voor de oostvleugel. Bij een eerste gezicht is men geneigd te denken: vermits er documentatie ter beschikking staat en reeds een deel is uitgevoerd, vergt zo een werk maar weinig studie meer. Toch is het zo niet. Vermits men hier een herbouwing beoogt naar zuiver archeologische vorm, moet ieder detail kunnen verantwoord worden. Vooral de xixde eeuwse restauraties hadden op het bouwwerk hun Stempel gedrukt. De restaurateurs van toen de steen werpen mogen wij niet, want zij bedoelden het goed, maar de tijdgeest en de werkmethoden waren anders. Doch niettemin blijft het een feit, dat zij aan de gebouwen zeer veel schade hebben berokkend, veel authentieke vormen hebben laten verloren gaan en er veel slechte hebben aan toegevoegd. Om bij de documentatie die voor de hand ligt het kaf te halen, vraagt het heel wat kennis en geduld. Sommige details zijn alleen terug te vinden bij gelijktijdige constructies, voor zover die ook niet dood-gerestaureerd zijn.
Het merendeel van de bewerkte bouwsteen was kwartsiet herkomstig uit Artesië. Bij de wederopbouw werd dezelfde steensoort aangewend. Zeer hard, weinig geschikt voor sculptuur, geeft dit materiaal aan het gebouw een karakter van stevigheid. Rijker bewerkte delen zijn van zachtere steen.
Het bouwen van de platgestreken bakstenen gewelven van het gelijkvloers stelde aan de technische vaardigheid van de metselaar hoge eisen. Daar zij onbepleisterd blijven moesten zij netjes uitgevoerd worden.
De zichtbare bekapping met keperspanten is van inlands eikenhout samengesteld. Voor de oostvleugel alleen vertegenwoordigt dat zowat 400 m3. De kepers en andere stukken van kleine omvang waren gemakkelijk gevonden; minder vlot verliep het bij het zoeken naar de grote trekbalken van 12,50 m. × 0,45 m. × 0,40 m. Het bewerken van het hout en het opbouwen van de bekapping verliepen op een perfecte wijze. Dan volgde de bedekking met schaliën en de afwerking met een loden nokversiering. Nu is de halle langs de marktzijde weer in orde.
Architect P.A. Pauwels heeft zich op een voortreffelijke manier van zijn taak gekweten en verdient gelukwensen, want met doorzicht en vaste hand wist hij het werk tot een goed einde te leiden.
En zo heeft Ieper zijn halle en belfort weer, zoals zij er vóór de vreselijke ramp hebben uitgezien. Ze werden herbouwd en zijn bezwaarlijk met authentieke monumenten gelijk te stellen, maar toch moet gezegd, dat ze iets teruggeven van die atmosfeer van innigheid, die voor het oude Ieper zo kenmerkend was.
PROF. Dr BR. FIRMIN F.S.C.
Hoogleraar aan de Rijkshogeschool te Gent.