| |
Westvlaamse Kunstschatten
De basiliek te Dadizele
DE basiliek te Dadizele is het monument, dat onze geniale bisschop Malou, hierin geestdriftig gesteund door het ganse diocees, tot stand bracht als aandenken aan de dogmaverklaring van de Onbevlekte Ontvangenis (1854). Van de imposante bouw wordt nog gezegd: dat hij het meesterwerk is van de Engelse architect Welby Pugin.
Dat hebben we twintig keer - en meer - gelezen en horen zeggen. Dat is geschiedenis. Dat klopt met de officiële bescheiden. Met de vele herderlijke brieven waarin de kerkvoogd zijn volk op de hoogte bracht van zijn inzichten en de broksgewijze verwezenlijking ervan.
Hier hebben we dus de officiële geschiedenis. Maar benevens deze officiële geschiedenis - het toneel dat speelt voor 't publiek in de zaal - is er nog l'histoire intime, die achter de schermen speelt. Zij die de feiten hebben meegemaakt, weten anecdoten te vertellen, die de officiële geschiedenis wel niet tegenspreken, maar soms een nieuwe belichting geven. Uit deze intieme geschiedenis blijkt, dat het monument van de dogmaverklaring reeds een tweede episode tekent in de nog onvolledig gekende geschiedenis van onze basiliek. En dat het meesterwerk van Welby Pugin, hoe imposant het ons moge voorkomen, toch maar een schaduwbeeld is van wat de begaafde architect voor Dadizele had gedroomd.
Mgr Malou, zo zei ik daareven, was een geniaal bisschop. Het woord is niet te sterk. Hij was een beslagen theoloog: een onmisbare voorwaarde voor het bisschopsambt, - Episcopum oportet docere - maar hij was heel wat meer dan een beslagen theoloog. Hij bezat deze universaliteit, die het kenmerk is van een genie. Hij interesseerde zich voor geschiedenis, archeologie en kunst. Hij was een hartstochtelijk bibliofiel En weerom - een gebrek dat men niet zelden aantreft bij studiemannen - hij was geen kamergeleerde, die zich opsluit in zijn eenzaamheidsparadijs en de boel zo maar laat draaien: hij was zeer actief, en wel altijd met dat tikje combativiteit dat al zijn gedragingen kenmerkt. Het mag wel een mirakel lijken hoe deze bisschop wist te studeren alsof er niet te werken viel, en werkte alsof hij niet meer studeerde. Maar we geloven nu eenmaal aan mirakels. Door geboorte, opvoeding en karakter was Malou een prins. Hij kan wel eens driftig worden, maar weet zich dadelijk te beheersen. Hij beweegt zich, in de meest verschillende middens, los, ongedwongen, natuurlijk en... op elegante wijze. Hij doet me soms denken aan die andere imposante verschijning in ons episcopaat, kardinaal Mercier.
Mgr Malou was tot bisschop gezalfd op 1 Mei 1849. Pas-gewijde bisschoppen staan altijd voor een zware taak. Voor Malou was die taak dubbel zwaar. Want, al was hij Westvlaming van geboorte, zijn hele leven had hij, tot nog toe, buiten Westvlaanderen doorgebracht. Latijnse studies te St. Acheul, hogere te Rome, en dan professorraat te Leuven. 't Jaar van zijn bisschopswijding is hij, in September op de dagen, de ommegang te Dadizele. En dan, in 1849 - we zijn nog een heel eind van de dogmaverklaring, December 1854, moet hij al op de gedachte gekomen zijn de aloude beêvaartkerk op monumentale schaal te herbouwen. Zijn opzet moet geweest zijn: aan zijn diocees een soort Maria-kathedraal te schenken, waar herder en kudde zich thuis zouden voelen. Een droom die werkelijkheid geworden is. Deze diocesane beêvaartkerk moet, om practische redenen, - we zijn nog ver af van 't modern snelverkeer - een centrale ligging krijgen: gemakkelijk te bereiken zijn. En anderszijds - Malou is een historicus, die het traditionele naar waarde weet te schatten - hij wil geen nieuwe beêvaart uit de grond stampen: zijn Maria-kathedraal moet de aureool dragen van een eerbiedwaardig verleden. Ik heb altijd horen zeggen dat de bisschop een ogenblik onbeslist was of hij Westrozebeke zou kiezen of Dadizele: beide oude beêvaarten met centrale ligging. Maar met September 1849 is de keuze gevallen: 't zal Dadizele zijn. Zo weten we stellig uit een brief van 15 Januari 1850, gericht aan Mevrouw de Backere te
| |
| |
Kerk te Dadizele, gezien van O.Z.O. Voorontwerp. Schets door Welby Pugin. De middentoren is nog ‘la construction pyramidale’, door Malou gewenst. Pugin heeft echter het groot Mariabeeld niet op de spits gelocaliseerd - zoals de Fransen doen - maar in een soort baldakijn. De bovenstructuur van deze middentoren is minder gelukt. Zeer geslaagd is daarentegen de monumentale klokkentoren op de zijkant. De abride met, de twee zijtorentjes, en de drieledige ramen, die heel laag vallen - een schikking die door het verhogen van de koorbevloering verviel - is heel wat beter dan wat er tot stand kwam.
Moorsele, een dame die Malou voor zijn werk wil interesseren.
Volgt dan een hele tijd dat we niets meer vernemen. Niet dat het plan opgegeven is, neen. Maar de bisschop heeft zo machtig veel te doen. We zijn daarbij de jaren van de zwarte-armoe in Vlaanderen pas voorbij en nog niet volledig te boven gekomen. Men kan die jonge, onervaren bisschop nog voor utopist verslijten waar hij, met dat arm, verarmd Westvlaanderen, een kathedraal gaat bouwen. Waarom al die luxe niet in geld omzetten en het den arme geven? Zo had een van de Twaalf geredeneerd; zijn betoog vindt nog altijd overtuigde aanhangers. Daar is nog de historie van de Babeltoren. En in het Evangelie wordt hij als wijs geprezen de man die, eer hij begint te bouwen, gaat zitten en rustig tellen of hij genoeg heeft... om te voltrekken.
Maar er is nog het geloof dat de bergen verzet.
Malou was een wijs man. En als hij, neergezeten, het bilan had opgemaakt van Westvlaanderens armoe en West-vlaanderens geloof, zei hij rustig: We bouwen. Hij wist heel goed dat hij in vele kringen niet begrepen zou worden en becritiseerd. Daarom moest hij voorzichtig van wal steken.
Dat was in 't begin Juli 1852. Hij zendt Thomas Harper King naar Dadizele en mission secrète. Op dat geheimhouden steunt de bisschop in zijn brief aan pastoor Gervoson: Comme Mr. King est amateur d'antiquités, il pourrait dessiner l'image miraculeuse, et laisser entendre que son voyage a un but artistique. Ce qui est vrai. King moet toch heel wat anders doen dan een schets nemen van 't mirakelbeeld. Il doit prendre inspection des lieux et dresser un projet de plan.
Wie is die Thomas Harper King? Een Engels architect, die metterwoonst te Brugge gevestigd is. Ze zijn heel talrijk te Brugge, die Engelsen. Een echte colonie. Ze zijn bedrijvig op het gebied van de historie en van de kunst. King zal een naam verwerven door zijn polemieken met kanunnik Carton, polemieken waarin hij overigens het gelijk op zijn kant heeft. Hij zal, ongelukkig wat laat, aangesproken worden om van die halve mislukking - de Magdalenakerk te Brugge - nog iets fatsoenlijks te maken. Ik vermoed dat King aan Malou bekend was door de Bethune's. Zowel Jan de Bethune, de grote promotor van de neogotiek hier te lande, als zijn broer Felix, de latere Mgr de Bethune, zijn veel in Engeland geweest, en onderhielden vriendschappelijke betrekkingen met de mannen van de Gothic Revival, waarvan de oude Pugin - vader Pugin - de leidende figuur was. De Bethune's waren verwant met Malou; ze hebben op de kunstbedrijvigheid van de prelaat grote invloed uitgeoefend.
King zal echter niet de bouwer zijn van de kerk te Dadizele. Dat zal zijn de jonge Pugin, Welby Pugin. Maar dat komt eerst later. Misschien had Malou wel van in 't begin reeds aan Pugin gedacht, en koos hij King als tussenpersoon, omreden dat King ook Engelsman was.
Met 1855, na de proclamatie van het dogma, wordt de toestand vlotter. Nu komen de herderlijke brieven die spreken over de nieuwe kerk te Dadizele: het monument van Westvlaanderen aan de Onbevlekte. De massa is voor de gedachte gewonnen en wordt geestdriftig. Niet het minst het kleine volk: de armen. De eerste gift voor de Westvlaamse Maria-kathedraal komt... van de Brugse Arme-Klaren. Dat wordt haast symbolisch! Konden de stenen te Dadizele nu spreken tot de mensen - zoals ze blijven spreken tot God en zijn Lieve Moeder! De bisschop zal zijn vreugde uitschreien wanneer hij verneemt dat, hier en daar, simpele
| |
| |
fabrieksmeisjes elke dag overuren werken om hun steentje bij te dragen. Met ontroering zal hij schrijven dat, in zijn geliefd Westvlaanderen, elke dag, de parabel werkelijkheid wordt van de weduwe, die haar twee penningskens offerde voor de Tempel.
De medalie heeft echter een keerzijde. Er zijn moeilijkheden. Er is een oude kerk die moet verdwijnen. Ze is nog goed bruikbaar. Men kan dat een verspilling heten. Daar zijn de hogere instanties, die subsidies moeten toekennen en deze tegemoetkoming, heel begrijpelijk, op een minimum willen houden. Verondersteld nog dat ze deze nieuwbouw voor verantwoord nemen, dan zal 't zijn: een gewone parochiekerk, en geen kathedraal te lande. En eindelijk, als Malou met zijn Engelse architect wil werken, dan zal hij moeten afrekenen met de plebs indigena, de locale architecten, die het moeilijk kunnen verkroppen dat ze voorbijgezien worden, en hiermede als 't ware een diploma van onbekwaamheid krijgen.
Eerst die oude kerk die moet verdwijnen. De kerk te Dadizele was een schoon gebouw, met een massale, indrukwekkende Westtoren. Stemmige Vlaamse laat-gotiek. In onze dagen zouden we er niet aan kunnen denken zo'n gebouw af te breken. We zouden een andere oplossing zoeken. Maar we zijn in 1855. Er zullen nog veel dwaasheden worden begaan eer we de dwaasheden leren ontgaan. We staan werkelijk versteld als we lezen hoe men, destijds onze oude, interessante dorpskerkjes met een luchtig hart neermokerde, om ze door de meest banale dingen te vervangen. Dat men eenvoudig vandalenwerk aan 't doen was, kwam niet eens in 't besef van die mensen. Maar om een bestaande kerk te vervangen door een nieuwe, moest er toch een reden aangevoerd kunnen worden. Laten we breed zijn: een schijnreden. Malou had er een gevonden: het gebouw als ruïneus doen doorgaan. Het argument van de Renaissancepausen, wanneer ze de Sint-Pieter te Rome wensten te herbouwen. Het argument van vele pastoors, die, met een heilige, blinde ijver, onze somptueuze barokke retabels lieten omvertrekken. In de loop van 1855 kreeg de bisschop zijn gedacht erdoor. De oude kerk werd onderzocht, zogezegd voor herstelling. De uitkomst van het onderzoek was: dat het verval veel te ver gevorderd was om nog aan een serieuze herstelling te kunnen denken. En dat het veel voordeliger was een gans nieuwe kerk te bouwen.
Eens dat eerste bedrijf afgespeeld, zet het tweede in. Er komt een nieuwe kerk: daarover gaat nu iedereen akkoord. Waar een nieuwe parochiekerk gebouwd wordt, verlenen staat, provincie en gemeente toelagen. Met de gemeente zal de bisschop geen moeilijkheden krijgen: ze zijn maar al te blij dat Dadizele iets zal worden. De andere instanties zijn niet zo inschikkelijk: de toelagen zijn proportioneel aan de totale onkosten. Dadizele heeft recht op een kerk, een gewone parochiekerk, niet op een kathedraal, die stukken van mensen kost en dus uitzonderlijk-grote subsidies zou vragen. Malou heeft er ook iets op gevonden. Hij zou een ontwerp laten maken voor een gewone parochiekerk. Eens het ontwerp goedgekeurd en de wettelijke tegemoetkomingen gestemd, zou hij vragen, het ontwerp wat rijker en grootser te mogen omwerken, zonder dat hierom de subsidies verhogen. Voor de vermeerdering van bouwkosten zou hij persoonlijk instaan. Het voorstel was in alles redelijk. Men zou menen dat de hogere instanties geredelijk zullen instemmen: dat betekende toch werkverschaffing en het tot stand komen van een kunstwerk. Het gebeurde anders. Er is in die hele bouwgeschiedenis van de basiliek - feitelijk een lijdensgeschiedenis - een soort geheime tegenwerking, die men moeilijk bij de blote toevalligheden kan klasseren. Het wordt een doorlopende draad. Een verward kluwen, waarvan ik reeds een eindje meen te hebben ontdekt. Toch niet met genoeg zekerheid om het zwart schaap te durven aanwijzen.
Dat Malou persoonlijk voor de meeruitgave borg stond, vond men heel schoon... maar niet wettelijk. Volgens de wet was het de kerkfabriek die bouwde; dus de kerkfabriek die moest kunnen betalen. De belofte van de bisschop maakte de kerkfabriek geen cent rijker en de Staat wilde niet toelaten dat de kerkfabriek riskeerde failliet te gaan. Dat alles heeft Malou veel hoofdbrekens en hartzeer bezorgd. Ten slotte heeft hij zelf de meerderwaarde van de onderneming in baar geld aan de kerkfabriek cadeau gedaan. Daarmee kwam het in orde.
Er was nog een derde moeilijkheid. Van zohaast het bekend geworden was dat de bisschop een monumentale kerk wilde bouwen, komt er beweging in de wereld van de architecten. Ubi corpus ibi congregabuntur aquilae. In zulke gevallen rekent ieder architect zichzelf bij de aquilae ofte arenden in 't vak. En eerst en meest de Brusselaars van geboorte of bij adoptie. Van zohaast in de provincie iets te bouwen is dat buiten 't gewoon formaat valt, wordt dat voor hen als 't ware voorbehouden jachtterrein. Plaatselijke krachten zijn daarvoor niet opgewassen. Het is maar jammer dat ze door de feiten niet altijd in 't gelijk gesteld worden. Waarmee Brussel in de periode na 1914-18 Westvlaanderen verrijkte, of thans nog verrijkt, kan men doorgaans niet bij de aanwinsten rekenen. Pas is het bekend geworden dat men te Dadizele zal bouwen, of een Brussels architect, L. Barbier, zendt - ongevraagd - een eerste ontwerp voor de nieuwe kerk naar de bisschop. Met een elegant gebaar - al Malou's gebaren blijven steeds elegant - worden de ontwerpen als niet bruikbaar teruggestuurd. Een tweede verschijnt dadelijk op het toneel, een zekere Louis Pavot, ook te Brussel gevestigd. Waarschijnlijk is hij op de hoogte van wat met Barbier gebeurde. Hij zou met geen niet bruikbaar naar huis gestuurd willen worden. Hij zou omstandig willen vernemen wat voor soort kerk de bisschop verlangt. Nu kan de bisschop toch niet anders dan zijn desiderata meedelen. Maar hij steunt erop in zijn antwoord: die inlichtingen geven is niet een opdracht geven. De bisschop kan niet verbieden dat gelijk welke architect, uit eigen beweging, zo'n ontwerp maakt voor zijn kerk. Maar die zoiets doet, zal best een ruwe schets maken: sans cela, vous seriez exposé à faire beaucoup de travail inutile (brief van 27 Oogst 1855). Het
was klaar genoeg te kennen geven dat de bisschop volledig de handen vrij wilde houden. Meester Pavot gaf het toch niet op. In Februari 1856 was hij al aan zijn derde niet bruikbaar ontwerp. Ook een Westvlamnig, architect Dhulst, zal - ongevraagd - schetsen tekenen. Met even weinig succes.
De briefwisseling met Meester Pavot is interessant, omdat Malou hier zijn programma omschrijft. De nieuwe kerk te Dadizele mag geen gewone parochiekerk zijn, maar een monumentaal Mariaheiligdom. Malou geeft de voorkeur aan een centraalbouw, zes- af achtkantig, met een koepel of construction pyramidale, waarop een reusachtig Mariabeeld staat. Er moet ruimte zijn voor ongeveer 2800 kerkgangers, de maxi- | |
| |
mumprijs mag niet boven de 280 duizend frank gaan. Het beschikbaar terrein is eerder klein en tekent een onregelmatig vierkant; vandaar de voorkeur voor een centraalbouw. Om de nodige plaatsen te vinden, kan men omlopende bovengaanderijen maken. Op de Oostkant komen drie uitgebouwde kapellen, waarvan de middenste het hoogkoor vormt. Dat middenkoor moet dieper uitgebouwd worden dan de twee aanpalende zijkoren, maar het hoogaltaar blijft op de voorzijde van deze dieper uitgebouwde nis. Op de twee kanten van het hoogaltaar komt dan een brede trap, die naar een verdieping leidt; en op die verdieping, tegen de eindmuur, komt een ander altaar met het mirakelbeeld. Er moet een zeer ruime voorhalle of narthex zijn, waar, op de kanten uitgebouwde nissen komen voor de verkoop van kaarsen en devotionalia. Deze narthex moet van de kerk volledig afgesloten blijven; en toch, bij grote toeloop, in de kerkruimte kunnen betrokken worden. Een toren is niet voorzien: de klokken kunnen opgehangen worden op de verdieping van de narthex, die daarom een zeker monumentaal cachet moet dragen en tamelijk hoog opgetrokken worden. De bisschop heeft een jury aangesteld die over de kunstwaarde van de ontwerpen zal oordelen. Het zijn Jan de Bethune; d'Anstaing, die het verslag uitbracht op het concours voor N.D. de la Treille te Rijsel; en Mgr Voisin van Doornik.
Het is wel interessant dit programma te leren kennen. Zoveel te meer daar er eigenlijk heel weinig van overgebleven is. Niet veel anders dan die dubbele trap die, in het koor, naar dat platform leidt, waar 't altaar staat met het mirakelbeeld. Maar dat altaar is hoogaltaar geworden. We vinden het hele opzet beter verwezenlijkt in de beêvaartkerk te Bonsecours (1884-92) in 't Doornikse. Heeft Mgr Voisin het plan van Malou daar niet overgenomen? Het heeft er de schijn van. Centraalbouwen waren destijds wel in de mode, meest voor beêvaartkerken. We hebben, behalve 't vermelde Bonsecours, nog de mislukte kerk te Gaverland (Melsele) gebouwd in 1862-64, en La Marlière te Halewijn (1874-77). In Frankrijk zijn ze legio. Het schijnt me dat Malou nog al georiënteerd is op Frankrijk. Ook dat reuzenbeeld is Frans. Ongezonde Franse romantiek. Denk maar aan Fourvières, N.D. de la Garde, Albert, Ste Anne d'Auray, enz. Omstreeks 1850 ging men er niet voor achteruit oude torens te ontsieren - soms te verminken - om die reuzenbeelden erop te zetten: zo te Avignon. En vooral te Bordeaux, waar de spits van de clocher Peyberland werd afgeknot om het beeld te kunnen dragen.
Het is in 1856 dat Malou met Welby Pugin akkoord komt om hem een ontwerp voor zijn kerk te laten maken. Dat gebeurt op 30 Oogst. Dat zal wel storm verwekt hebben dat een vreemde werd aangesproken, maar we moeten Malou gelijk geven. Waar we, in eigen omgeving, de geschikte krachten vinden, kan men het procédé veroordelen... Maar we beschikten destijds niet over de geschikte krachten. Bethune was nog niet rijp; overigens, hij is nooit de tegenwaarde geweest van Welby Pugin. Het is een ijzeren wet dat de beste primeert. De enige gezonde reactie mag niet gezocht worden in kleinzielige vitterij. We moeten, waar we de minderen blijken te zijn, ons opwerken om op de hoogte te komen van de besten.
Welby Pugin was minder sterk dan zijn vader, maar, voor zijn tijd, was hij misschien de meest begaafde bouwmeester. Waar het zo'n belangrijke opdracht geldt - het bouwen van een kerk - moeten we steeds een eersterangs-kracht kiezen. Steekt men van wal met een onbekwaam architect, dan is de hele boel voor goed bedorven. Dan helpen geen vingerwijzingen meer of goede raad, geen verwijzen naar goede voorbeelden. De mannen met het lamme handje zullen gedwee luisteren, altijd maar hertekenen en veranderen, maar niet verbeteren. En de uitkomst blijft lamentabel.
Met een echt artist ingescheept zijn is plezierig. De hemel kan toch soms betrekken. Een artist kan maar werken als de inspiratie komt. Dan gaat het al spelend, vlug en goed. Een artist moet het moment van de inspiratie geduldig afwachten. 't Is maar bij Sint Gregoris dat de H. Geest permanent op de schouder zit. In de Iconografie ten minste. Dat geduldig afwachten kan de opdrachtgever ongeduldig maken. Malou is heel dikwijls kwaad geweest, erg kwaad, omdat de beloofde plannen en detailtekeningen niet op tijd kwamen. Maar hij had een te groot gedacht van Pugin en zijn kunst om het tot een definitieve breuk te laten komen.
Er is nog meer. Juist omdat hij de kunstenaar ontdekt had en naar waarde wist te schatten, heeft hij zijn plan van beêvaartkerk laten varen. Pugin was
| |
| |
niet te verzoenen met een centraalbouw, en van meetaf is hij vooruitgekomen voor een kerk met drie of vijf beuken. Malou heeft hem eens verwezen naar de Lieve Vrouwekerk te Trier, juist het enig geslaagd archeologisch voorbeeld van gotieke centraalbouw. Pugin bleef weigeren, en Malou gaf toe. Dat pleit weerom ten zijnen gunste. Wanneer we de geschikte architect gevonden hebben, moeten we in hem ons vertrouwen kunnen stellen, en hem vrijheid van handelen gunnen. Dan alleen zal hij slagen.
Het was slechts in Mei 1859 dat Pugin met een algemeen plan klaar kwam. Malou is er werkelijk enthousiast over. En met reden. We moeten dat natuurlijk in zijn tijd stellen. Heel die neogotieke school bewoog zich in een verkeerde richting; wat niet belet dat onder de neogotieken ook kunstenaars waren. Zoals er, in onze moderne architectuur ook kaf onder het koren is; naar mijn bescheiden mening, veel meer kaf dan koren. Pugin kan schetsen met een virtuositeit die moeilijk te evenaren is. Een architect moet kunnen schetsen, met de losse hand schetsen, zoeken, vinden. Thans nog is het voor ons een genoegen de meesterlijke tekeningen van Pugin te bekijken.
Malou was maar voor één ding bang: dat die schetsen te schoon waren: Les plans de Pugin, dessinés avec art, éblouissent tellement la Commission des monuments, que celle-ci fera des devis fabuleux, qui peuvent empêcher de marcher en avant. De bisschop heeft er iets op gevonden. Hij zal de provinciale architect, meester Croquison, gelasten d'en faire un extrait pour présenter à la Commission (Brief van 6 Mei 1859). De bisschop heeft dus de man met het lamme handje ontdekt, die van de meesterlijke schetsen een soort caricatuur kan maken. Hij was wel een uitgeslapen vos, die bisschop. Zijn expedient kan ons geen hoge dunk geven over het talent van meester Croquison.
Pugin woont te Londen en kan onmogelijk ter plaats de werken leiden. In Januari 1860 wordt deze leiding aan meester Croquison toevertrouwd, en daarmee is het paard van Troja in de vesting. Ik wil hier geen kwaad vertellen over Croquison - al het mogelijke kwaad is reeds over hem verteld geweest, - maar om het op zijn zachtst te zeggen, op zijn volle lengte reikte hij niet eens aan de enkels van Pugin. Dat was op zichzelf al erg genoeg. Hij
Pelgrimsvaantje van Dadizele (± 1700). Het geeft een schets van de vroegere kerk met de massale westertoren.
maakte het nog erger met jaloers te worden op Pugin, en van zijn meewerken soms een tegenwerken te maken. In de loop van 1862 liggen de werken zeven maand stil; Pugin weigert nog verder met Croquison voort te doen. Het komt af en toe tot een botsing, maar zolang Malou er is, blijft hij de hand houden boven ‘zijn’ architect.
De toestand zal veranderen na de dood van Malou in 1864. Zijn opvolger, Mgr Faict, is meer een man van de practijk en minder artist. Hij wil vooruit. Er is echter iemand die de wagen in de verkeerde richting duwt. Van zohaast Malou het hoofd heeft neergelegd, heeft meester Croquison van de gelegenheid geprofiteerd, en een lid van de Commissie voor Monumenten uitgenodigd een verslag uit te brengen over de reeds uitgevoerde werken. Het verslag dat natuurlijk ongunstig is, is door Croquison geïnspireerd. Faict, die toen nog vicaris capitularis was, is door deze onkiese handelwijze zo geërgerd, dat hij een vinnige brief schrijft aan de gouverneur: La Commission a été conduite par Mr Croquison, qui a voulu profiter de la circonstance pour ressaisir la direction. C'est lui qui a tout critiqué (27 Mei 1864). Verder, zegt hij, zijn deze critieken ongegrond, zoals Croquison zelf heeft moeten bekennen. James Weale, die altijd bokshandschoenen meenam op de receptie, heeft meester Croquison op een minder hoffelijke, maar verdiende wijze de les gelezen in zijn Beffroi (II, bl. 236).
De werken vorderden heel traag. In 1875 was Welby Pugin, die lang ziekelijk geweest was, gestorven. Zijn broer Cuthbert heeft nog enkele kleine tekeningen gemaakt. Maar, in November 1876, vertrouwde Faict de leiding toe aan Jan Bethune en Arthur Verhaeghe van Gent. Zo begrijpt men dat de verdere afwerking een gans ander karakter vertoont. Voor de middentoren - volgens Malou moest dat een lantaarntoren worden - leverde Verhaeghe een eerste ontwerp in 1877, een ander in 1883, en van Assche een nieuw in 1889. Al deze ontwerpen voorzagen het reuzenbeeld, door Malou gewild, maar de Commissie voor Monumenten stelde zich er tegen. De huidige middentoren werd maar gebouwd in 1892. Het mobilier en de binnenversiering zijn van Bethune en zijn school, en verwijzen niet naar Pugin.
Zoals we de basiliek nu zien, is ze maar in gereduceerde betekenis een werk van Welby Pugin. We voelen dit dadelijk aan wanneer we de meesterlijke schetsen vergelijken met de bestaande kerk. Men heeft wel eens gezegd dat Dadizele Engels is; dat is zeer oppervlakkig geoordeeld. Er zijn wel enkele details die herinneren aan de Engelse neogotiek, maar Pugin ziet veel breder; en juist omdat hij niet archeologischpuur is, werd hij, m.i. heel ten onrechte door Weale gegispt. Maar ook dan zal Weale blijven erkennen dat Pugin een groot meester is. Wanneer de Commissie voor Monumenten, belezen door Croquison, op een echt kinderachtige wijze de ontwerpen becritiseert, wordt het Weale werkelijk te machtig: Quant aux dessins de Pugin, nous nous permettons de douter que MM. les membres de la Commission, tous réunis, soient capables d'en produire de pareils. En
| |
| |
attendant, ils feraient mieux de ne pas se rendre ridicules en attaquant maladroitement un homme de talent.
Pugin was werkelijk un homme de talent. Juist daardoor kon hij, in een tijd, toen men nog zwoer bij archeologische puurheid, zich niet laten binden door archeologie en regionalisme. Er is een Engelse klank in zijn symphonie; er zijn nog andere. Zijn meesterlijke schetsen, altijd met een tikje romantiek, doen nog meer denken aan de schilderachtige laat-gotiek van Normandië en van le Beauvaisis. En weerom, hij maakt zich los van de historische voorbeelden aan zo machtig veel kanten. Hij wilde b.v. een echte polychromie in de bouwmaterialen. Hij had veel marmer voorzien; en de pijlers, thans in steen van Soignies, moesten, volgens zijn eerste opvatting, van veelkleurig marmer zijn. Veel is om besparingen weggevallen. En de latere bouwmeesters hebben nog veel gewijzigd.
De inwendige uitrusting en versiering was van Bethune en zijn volgelingen. Hier vinden we Pugin niet meer terug. We hebben die vroegere toestand gekend. Multa et non multum. Een overdadige, goedkope rijkdom; schablonenwerk zonder inspiratie; een drukte die duizelig maakt en zenuwachtig. We hebben nog een perfect voorbeeld van die richting in de basiliek te Oostakker. De oorlog van 1914-18 heeft ons van dat alles verlost. Het was een enige gelegenheid om beter te doen. Het werd niet beter, eerder erger. Om dat betere tot stand te brengen had men beroep moeten doen op een talent, een architect die schetsen kon zoals Pugin; die ons een plan d'ensemble kon voorleggen, dat dan, naar gelang van de mogelijkheden per gedeelten kon uitgevoerd worden. We hebben zeer weinig architecten die zoiets kunnen. Ge moet daarvoor een soort virtuoos zijn in 't tekenen, in dat schetsen met de losse, lenige hand, zoals Pugin dat kon. Alleen deze methode laat ons toe de beste oplossing te vinden. Ik denk nu aan de vele zeer interessante voorbeelden in Duitsland, waar, in de laatste jaren, zowel oude als recente kerken, van eerbiedwaardige romaanse constructies tot anemieke neogotieke kerkinterieurs, uit de oorlogsverwoestingen verrezen zijn sicut phoenix, schoner dan ze ooit geweest zijn. We kunnen dat ook. Maar de geschikte krachten voor zo'n werk worden doorgaans afgeleid op het zijspoor van de zogezegde grote kunst. Waar ze overigens zeer kleine dingen voortbrengen. We moesten meer doen aan die geduldige, nederige, werkzame kunst van het zuiver decoratieve.
Ik wens uiterharte dat de man moge gevonden worden om de basiliek te Dadizele deze laatste, kunstige afwerking te geven. Mgr Malou, Pugin, West-vlaanderen... en O.L. Vrouw van Vlaanderen verdienen dat. Michiel English.
|
|