Westvlaamse Kunstschatten
De geschiedenis van de kunstverzameling John Steinmetz verteld door zijn kleinzoon
IN het begin van de negentiende eeuw, na de slag van Waterloo, kwamen veel Engelsen naar het Vasteland, dat hun tijdens het Eerste Keizerrijk verboden was. Ongetwijfeld wilden zij het slagveld zien, waar Wellington zo roemvol had gestreden, maar ook Italië, Frankrijk, het Rijnland en de Nederlanden trokken hun aandacht. Over hun reizen schreven zij sterkgekleurde verhalen, die een romantisch lyrisme openbaren. In dit verband is de Journal de Voyage van Robert Southey (1815), uitstekend vertaald door dr Cordemans (Antwerpen, 1947), een waardèvol document, dat ook voor Brugge enkele pittoreske details bevat. Talrijke Engelsen hebben immers in die jaren Brugge bezocht, en zeer veel kunstenaars onder hen vonden er rust en inspiratie. Laten wij maar denken aan de etsen van John Coney, de kopergravures van J.B. Rudd, de gekleurde lithografiën van Joseph Nash, wiens vader, eveneens kunstschilder, twintig jaar vroeger, uit Indië teruggekeerd, Robert Southey in zijn omzwervingen doorheen ons land had begeleid. De poëtische werken mogen niet vergeten worden, waarmede Stanfield en Turner de Promenades d'un artiste, in de Nederlanden en langs de boorden van de Rijn, hebben geillustreerd.
Vóór de Franse Omwenteling zijn de Engelsen die zich metterwoon in ons land vestigen weinig talrijk; het zijn gewoonlijk de jongste zonen, die hun baan willen zoeken in het leger of de administratie, zoals Sheridan, Conway enz... Maar na 1815 komen er meer, ook naar Brugge. Het verleden van deze stad interesseert hen. James Weale verblijft er twintig jaar, doorzoekt alle archieven om aan de Bruggelingen en aan de wereld de bronnen van de Vlaamse kunst te ontvouwen. Die Engelse activiteit breidt zich ook uit op andere domeinen: J.B. Rudd wordt stadsarchitect, reeds onder het Hollands regiem. Chantrell tooit de kathedraal, na de brand van 1839, met een Engels-Normandische klokketoren. Architect Brangwyn, vader van de kunstenaar Frank, bouwt het oratorium (thans in puin) van het krankzinnigengesticht in de Boeveriestraat en laat er de mooie poort uit de 15e eeuw inmetsen, een laatste spoor van het hospitaal van St Juliaan.
Terzelfdertijd worden door Harper King verfraaiingswerken uitgevoerd aan de bovenkapel van de H. Bloedbasiliek. Hij blijkt een scherpzinnig criticus, die niet mals is voor de plannen van de nieuwe Magdalenakerk. Dit was trouwens de aanleiding voor een schoon conflict met kanunnik Carton, maar architect Buyck verbeterde de plannen, en deze kerk, die thans honderd jaar oud is, verrees beter en schoner dan voorzien was. Verder was er John Sutton, een fijnzinnige geest, van wiens tussenkomst de kerken van St Gilles en St Salvator, de gelukkige sporen dragen. Zijn vroegtijdige dood belette hem een Engels seminarie op te richten in de gebouwen van het oude klooster van de Carmel van Sion, die hij van de ondergang wilde redden, en die hij trouwens reeds had laten herstellen. Vermelden wij tenslotte nog de architect Welly Pugin (1834-1875), die het ontwerp maakte voor de kerk van Dadizele, en van het gebouw te St Michiels, vroeger gebruikt als buitenverblijf van de bisschoppen van Brugge. Hij werkte ook mee met Béthune aan de bouw van het kasteel van baron van Caloen te Loppem.
Er zou inderdaad een uitvoerig en boeiend werk te schrijven zijn over die Engelse artistieke invloed in het leven te Brugge. Ook over het Engels college der Broeders Xaverianen zou er moeten gesproken worden, alsmede over het Engels Klooster, dat door koningin Victoria werd bezocht, en de St Vincentiusschool van de heer Robinson, die zijn fortuin en zijn leven heeft geofferd voor zijn Engelse weeskinderen. Het lijstje is stellig nog onvolledig. Wij spraken hoger over Weale, wiens verdiensten trouwens niet genoeg kunnen onderlijnd worden. In eenzelfde lijn en geestelijke atmosfeer zien wij Weale's werk voortgezet tot op onze dagen in de kronieken van de Dagklapper, gekruid met humor en wijze ervaring. Droge wetenschap wordt er opgefleurd met de delicaatheid van een stevig gevormde kunstsmaak. En als men mij zegt dat deze anonieme schrijver van Ierse afkomst is, dan antwoord ik: zijn afkomst gaat alleszins naar de eilanden terug, en zijn naam is trouwens English.
Ook John Steinmetz kwam uit Engeland. Hij zocht voor zijn vrouw, die een zwakke gezondheid had, een zuiverder klimaat dan de Londense mist, en hij vestigt zich in 1819 te Brugge. Het middeleeuws kader van deze stad beantwoordt bovendien ten volle aan zijn romantische geest.
Als ik 21 jaar oud was, zo vertelde hij later, wilde ik mijn klein fortuin te gelde maken en mij terugtrekken te Venetië, om op het San Marcoplein te wandelen gehuld in een wijde mantel, en naar huis te gaan per gondel. Maar de Voorzienigheid brengt hem naar Brugge en hij blijft er. In den beginne ontmoet hij er bijna niemand. De enige bekende is de heer Laude, stadsbibliothecaris en oratoriaan, wiens philosophie een onrustige en ontredderde ziel komt kwellen. Het zal meer dan tien jaar duren vooraleer hij de weg vindt naar het katholicisme. De plechtigheid van de afzwering greep plaats in het Engels Klooster in 1832, en werd geleid door eerwaarde heer de Foere, een kunstminnaar zoals John Steinmetz. De vriendenkring wordt algauw ruimer met Octave Delepierre, dr De Meerseman, priester Carton, Mgr de Haerne en kanunnik Andries. Met hen werkt hij samen in opdracht van de provinciale commissie van West-Vlaanderen aan de Inventaire des Objets d'Art et d'Antiquités, waarvan in 1846-1847 drie afleveringen verschijnen.
Het is bij John Steinmetz dat Charles de Montalembert Kanunnik Andries ontmoet tijdens een bezoek dat uit Oostende was aangekondigd op 7 September 1830.
Het is bekend welk aandeel Charles de Montalembert en François Rio, schrijver van L'art chrétien, hebben gehad in de verdediging van de katholieke kunst, en hoe de eerste vooral, ten allen tijde, de priesters heeft aangezet de oudheden te bestuderen, en de geschiedenis van de monumenten in de landen waar zij werken. (Le Canuet, O.P.)
John Steinmetz zal nooit trouwer vrienden hebben: niemand moedigde hun studie en werkzaamheid zo aan. Hij is een zeer kieskeurig liefhebber; zijn ‘cabinet de curiosités’ wordt reeds in 1837 opgegeven in de eerste Guide dans Bruges, waar Octave Delepierre er verschillende bladzijden aan wijdt.
La collection de gravures de M. Steinmetz a été commencée sur une très grande échelle et renferme déjà les oeuvres de plus de mille graveurs, classées par écoles et dans l'ordre chronologique, ce qui a l'avantage de montrer le progrès et la décadence de l'art aux différentes époques.
Deze verzameling is John Steinmetz's levenswerk: hij heeft er een halve eeuw aan gewerkt. In 1846 mag hij Montalembert melden dat alles zeer goed geclasseerd en gecatalogeerd is, en dat er meer dan twaalfhonderd meesters zijn. Een ets van Rembrandt was het begin geweest; men leest er volgende nota: de eerste prent van mijn verzameling. 1810. Ik was toen 15 jaar oud.