Ook onze primitieve schilders hebben naar alle waarschijnlijkheid die aanvankelijk stemmige toneeltjes in de kerk bijgewoond en vonden er inspiratie voor hun wondere kerstpanelen terwijl de dichter met de ontroerende bekoorlijkheid en met een echt volkse zin voor het pittige, realistische détail zijn kerstleisen dichtte:
Maria die soude naar Bethlehem gaen
Sint Jozef, die soude met heur gaen
om heur den weg te toenen.
Het hagelde, het sneeuwde, het miek er so koud
Sint Jozef tegen Maria sprak:
Och Here, wat sullen wij maeken?
En ze wikkelde het Kind in doeken en legde het in een kribbe, zo verhaalt sober de Evangelist. Doch dit volstond niet voor de sprankelende verbeelding van de volksdichters om de armoede en ontbering van het Jezus-Kind voor te stellen.
Maria nam in korter stond
Haer lief kind op haren schoot,
Ze lei hem aan haer borstkens rond
Die ze hem minnelijk bood,
Ze kuste hem aan sijn mondeken rood
En zeide: ‘Wellekom, zone mijn’.
Kerstspel van Vosselaar: Aanbidding der drie Koningen. Press-Art Studio, Amsterdam.
Schoon, dat steeds weerkerend geluksmotief bij de Heilige Maagd, diep geluk te midden de grootste ontbering en berooidheid. Maar Sint Jozef, de vrome voedstervader, wordt de stille drager en heler van al deze menselijke ellende, hij doet wat hij kan om menselijker wijze te helpen waar en met wat hij kan;
Jozef maekt een papken zoet
Haestelijk in een korter tijd,
Laet me toch voeden dit onnosel bloed:
Hij is Gods zoon gebenedijd,
Hij zal verlossen, dies zeker zijt
Adams geslachte uit haer gepijn.
Maar hoe zouden de eenvoudige herders kunnen vergeten blijven? Ook zij moesten hun rol spelen in dit gebeuren:
Ontwekten ons gebuurkens,
En dan staat voor ons dat innige tafereeltje, dat rond Kerstmis ook de huiskamer siert en in stemming brengt: het Kerststalletje.
Het goddelijk Kind op wat stro in een kribbe, Maria, de Moedermaagd, met over haar gelaat de innigheid van het aanvaarden van Gods wil, de cude Sint Jozef, de lantaren in de hand die de slechte boerkens, de eenvoudige herders ontvangt, die onwennig, met de pet in de handen, de stal zijn binnen gekomen. Maar al te vlug voelen zij er zich thuis want ze vinden er een Koning, die arm is, armer dan zijzelf. En waar in Vlaanderen een kindje geboren werd zorgde de hele buurt voor krachtig voedsel voor de moeder. Waarom zouden die herders uit Bethlehem dat niet gedaan hebben? Ook zij brachten boter, melk ende saen.
Waarom niet? Op Kerstmis immers wordt voor onze Vlaamse mensen het Goddelijk Kind in Vlaanderen geboren en einde December kan het hier bij ons al bitter koud zijn: het hagelde, het sneeuwde, het miek er so koud. En brachten die herders Vlaamse giften, Maria ook bracht haar Zoon ter wereld in een Vlaamse stal, het was een boerescheure. 't Is daer dat Heer Jezus geboren werd endaer sloten noch vensters noch deuren.
Het kindeke weende en vrolijk en speels klinkt uit de volksmond een wiegeliedje:
Sus, sus, en krijt niet meer,
Doet uw klein oogskens toe
Ze zijn van 't krijten moe.
En zo speelden onze mensen reeds van vroeg in de Middeleeuwen het goddelijk Kerstgebeuren mee en trachtten het allemaal zo eenvoudig menselijk en eigen te fantaseren als 't mogelijk was.
Eigenaardig dan ook dat de geboorte van Jezus slechts zelden het eigenlijk thema is geweest voor onze toneelschrijvers.
Zou dit niet gelegen zijn in een schroom, die men koesterde om God zelf ten tonele te brengen?
Eenmaal dat het toneel, bij het einde van de xiiide eeuw, de