West-Vlaanderen. Jaargang 3(1954)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [Gedichten] Kerstnacht Toen Jozef aan de klamme wand de reten met wat vochtig stro had dichtgestopt, en dan zijn hand voelende voor de reten hield, * hief zij haar hoofd en luisterde verblijd, daar in de wind daarbuiten stemmen fluisterden en zongen van het kind. * Maar in haar hart steeg als een plotse vlam de wilde pijn van het verklaard voorzien. Haar mond werd bleek. Haar lippen, klam en paars, vergaten 't vreugdelied dat op de bergen zong voordien... Zij zag het kruis en zwaarden van verdriet. Paul Vanderschaeghe Gebed voor Kerstdag Ik zal van nacht weer met uw armste dwazen staan in het licht dat men ons spaarzaam geeft. terwijl ons lied ruist zal de wereld razen buiten de poorten, waar de tijd begeeft. * Reeds zoveel jaren, maar Gij blijft het kind, meer dan wij immer waren, die bespot bespogen, ons steeds laaiender bemint en die ons looft daar wij van leugen rot * u naderen, U zingen met een glad gezicht, terwijl ons wezen hunkert naar het razen dat aan de poorten joelt in schittrend licht. * Wij zijn uw rijken en meteen de dwazen die alle goud vergooiden in het slijk om ons te tooien met de parelen, de glazen die wij eens roofden van het rottend lijk van eeuwen glorie, eeuwenlang verdwazen. * Maar Gij komt weer, en dit sinds zoveel jaren en zijt nog blij, en mint ons altijd meer. Hoe kan het zijn dat wij aan wanhoop paren het oud verblijden om de liefde-leer? Paul Vanderschaeghe Vorige Volgende