West-Vlaanderen. Jaargang 2
(1953)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 263]
| |
PlastiekBedenkingen bij de provinciale prijskamp 1953 voor beeldhouwkunstIN de vorige aflevering van dit tijdschrift, onder de rubriek Kunstactualiteiten, hebben de lezers kennis kunnen nemen van de uitslagen van de prijskamp voor beeldhouwkunst, welke door de provincie West-Vlaanderen dit jaar werd uitgeschreven. Drie prijzen waren voorzien: de hoogste, 15.000 fr., voor wat men, bij gebrek aan een meer passende term, zou kunnen bestempelen als zelfstandige sculptuur; de tweede, ten bedrage van 5.000 fr., toe te kennen aan klein beeldhouwwerk geschikt voor de huiskamer en een derde bedrag, insgelijks 5.000 fr. groot, voor het (of de) beste medaillon(s) ter herdenking van de watersnood 1953. Ten slotte beschikte de jury over een bijkomend bedrag van 5.000 fr. dat als premie(s) mocht toegekend worden aan inzendingen welke niet voor bekroning maar wel voor aanmoediging in aanmerking komen. Alles samen dus een bedrag van 30.000 fr. De prijs voor het medaillon werd niet toegekend. Het hiervoor uitgetrokken bedrag werd echter in gelijke delen verdeeld tussen de grote prijs en de aanmoedigingspremies. Op het einde van haar beraadslagingen heeft de jury eenparig hulde gebracht aan de verlichte kunstpolitiek welke door het provinciaal bestuur van West-Vlaanderen geveerd wordt. Zij heeft de hoop uitgesproken dat deze politiek overvloedige vruchten moge afwerpen.
*
In de ogen van tal van lezers moet de taak van de juryleden wel benijdenswaardig lijken. Wie de krans mag aanbieden of de beker te overhandigen heeft, meent men, vanzelfsprekend een mooie rol. Men moet echter in de jurykeuken gewerkt hebben, men moet deelgenomen hebben aan het schier eindeloos wikken en wegen, aan het toetsen en hertoetsen van de beoordeling van vijf mensen van wie ieder, en terecht, een persoonlijke opvatting huldigt, een eigen artistieke kijk heeft en met een lofwaardige scrupuleusheid zijn oordeel tracht te rechtvaardigen, om te beseffen welke ingewikkelde, vaak zenuwslopende taak een jury te vervullen heeft. Is deze taak, per slot van rekening de dagelijkse taak van de kuntscriticus, reeds voldoende ingewikkeld, dan wordt ze, ter gelegenheid van dergelijke wedstrijden nog ingewikkelder gemaakt door de strikte geheimhouding welke rond de inzendingen dient bewaard te worden. Uit naam van de objectiviteit laat men de beklagenswaardige juryleden in een dichte duisternis rondtasten. Men laat ze ronddwalen in een zaal waar zij door vijftig en meer beelden en beeldjes, van alle slag en alle stof, worden aangestaard zonder dat zij mogen weten onder wiens handen, in welke omstandigheden deze dingen tot het bestaan zijn gekomen. Het is best zo, zal de lezer zeggen; de beelden moeten maar voor zichzelf spreken. Ja en neen. Want er zijn in dit opzicht toch feitelijke gegevens welke volstrekt niet zonder belang zijn om een oordeel over de artistieke waarde en betekenis te nuanceren; gegevens welke men niet, andere die men slechts zeer moeilijk via het beeld alleen kan te weten komen. Ik citeer hier als voorbeeld een factor welke in bepaalde gevallen van doorslaggevende betekenis kan zijn: de leeftijd van de artist. Wat men aanziet als een beloftevol werk van een jong artist - en wat derhalve dient geprimeerd of aangemoedigd te worden - kan evengoed een product zijn uit de nabloei van een oeuvre dat zijn beste dagen reeds achter de rug heeft. Een tweede vraag, waarvan het belang onmiddellijk zal gevat worden door al wie min of meer geregeld met artisten omgaat, is deze: hoeveel kunstenaars zijn in staat om uit hun oeuvre de meest representatieve specimina uit te lezen? Hoeveel zijn in staat om een samenhangende selectie in te zenden? Want, zendt de artist meer dan één werk in, dan komt de jury, negen kansen op tien en bizonder in het geval van jonge kunstenaars, tot de conclusie dat de kwaliteiten van het ene door de gebreken van het andere geneutraliseerd worden. Te Brugge - ik mag wel zoveel uit de biecht klappen - heeft de jury vooral met dit probleem te worstelen gehad. Sommige reeds voorlopig geprimeerde werken verloren dan tenslotte toch hun prijs, of moesten deze prijs met andere delen, omdat hun auteur nog een paar andere beelden had ingezonden waaruit de jury noodgedwongen tot de conclusie moest komen dat de man zichzelf in het eerste ver, ik zou durven zeggen té ver, had overtroffen. Dit feit heeft b.v. een beslissende rol gespeeld bij de toekenning van de grote prijs. Lucien De Gheus zou zijn kansen oneindig veel beter gediend hebben had hij slechts één enkel beeld - en liefst het witgipsen vrouwfiguur - ingezonden.
Roger Bonduel
Lucien De Gheus
| |
[pagina 264]
| |
Wat de afdeling van het
Roger Bonduel: Crucifix (fragment) bekroond. - Foto: De Nieuwe Gids
klein beeldhouwwerk geschikt voor de huiskamer betreft, meende de jury voor de moeilijkeid te staan het domein van deze afdeling te moeten afbakenen. Het begrip van dergelijke binnenhuissculptuur is inderdaad niet zeer duidelijk omschreven. Het is niet, tenminste niet in de eerste plaats, een kwestie van formaat. Het lijkt ons, in eerste instantie, een kwestie van karakter. Wellicht ook een kwestie van onderwerp, wat dan in zekere mate toch weer met het karakter verband houdt. Binnenhuissculptuur hoeft niet dezelfde expressieve en naar buiten gerichte kracht te bezitten als de zogenaamde zelfstandige beelden. Ze heeft een meer decoratief, een meer versierend, stofferend karakter, meer het karakter van iets dat in een reeds ingericht geheel zijn plaats inneemt. Binnenhuis-sculptuur is meer gericht op het vervaardigen van een postuur - indien men dit woord van zijn pejoratieve klank wil ontdoen - dan van een beeld dat uit eigen krachten bestaat en niet door een begrensde binnenruimte, door een interieur moet geruggesteund worden. Het probleem bleek echter door de inzenders zelf opgeklaard. Deze hadden, terecht of ten onrechte, hierover was elke discussie overbodig geworden, zelf voor hun werk de ene of de andere afdeling gekozen. Ofschoon de inzendingen voor de binnenhuissculptuur een grote verscheidenheid van onderwerp vertoonden, was er toch, met de beste wil van de wereld, geen enkel beeldje te vinden dat, in elk opzicht ook, boven de middelmaat uitsteekt. Integendeel. Een zekere sensatie werd aanvankelijk gewekt door het in terra-cotta gebakken, in hevige kleuren gepolychromeerd en geglazuurd Piëtabeeldje van Bert Bijnens uit De Panne. (Gelijkaardige Piëta's meen ik gezien te hebben in een expositie van Poolse Volkskunst, welke ettelijke jaren geleden te Brussel heeft plaatsgehad). De enige reden van deze sensatie was dat dit beeldje in zijn ongekunstelde, primitieve stijl zeer gunstig afstak tegen de gepolitoerde of conventionele postuurtjes van de andere inzenders. Tegen een grondige keuring bleek dit werkje echter niet bestand. Sommige gedeelten van dit sculptuurtje zijn onbeschrijfelijk slordig en vormloos. Een van de voeten b.v. van het Kristifiguurtje is mij bijgebleven als een voorbeeld van wat sculptuur onder geen enkele voorwaarde mag en kan zijn. Het is trouwens om deze reden en eveneens wegens de onbenulligheid van de andere door dezelfde artist ingezonden beeldjes dat de jury de volledige prijs aan Bijnens niet heeft toegekend. Per slot van rekening bleek geen enkel van de ingezonden stukken deze prijs te verdienen en het is werkelijk, geloof mij, ten einde raad dat de jury eenparig beslist heeft het bedrag in vijf gelijke schijfjes te verdelen zodat vrijwel elk deelnemer bekroond werd. Voor mijn part geloof ik wel dat er iets te doen is in de trant waarin Bijnens werkt. Zijn Piëtafiguurtje is een stap op de weg naar een vernieuwing van de binnenhuissculptuur met godsdienstig thema. Maar ook godsdienstige sculptuur dient in de eerste plaats sculptuur te zijn, d.w.z. authentieke vorm en volume. En dit is, in de Piëta van Bijnens zeker nog niet het geval. Maar dit is even weinig, en zelfs nog minder het geval in de andere geprimeerde beeldjes, ofschoon deze, in de ogen van het grote publiek, ongetwijfeld meer genade zouden vinden dan in deze van de juryleden.
*
Ik zou in een gedrukte tekst zoals deze zeker niet de woorden durven te herhalen waarin de juryleden hun indruk hebben weergegeven over de inzendingen voor het medaillon ter herdenking van de watersnood 1953. En, ronduit gezegd, het was minder dan nul. Dat een thema zoals dit de verbeelding van niet meer beeldhouwers heeft aangesproken en dat uit de verbeelding van degenen die er wel door geraakt werden slechts dat is tevoorschijn gekomen wat hier te zien was, stemt tot nadenken. Blijkbaar zijn wij in een stadium getreden waarin wij niet meer vatbaar zijn voor een echte, collectieve ontroering. Kunst is thans wel in de engste betekenis van de woorden de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie geworden. Wat aan medaillons werd ingezonden is onbetwistbaar het onbenulligste wat een ramp van dergelijke omvang in het menselijk gemoed en in de menselijke verbeelding kan oproepen. Geen enkel van de vier beeldhouwers welke aan deze wedstrijd hebben deelgenomen, bleek zelfs in de geringste mate tegen zijn thema opgewassen. Wat hier te zien was, is anecdotisme van het zuiverste en minst aangrijpend allooi. Geen schijn van zin voor synthese, van zin voor symboliek. Geen schijn van gevoel voor of besef van een min of meer aanvaardbare medaillonstijl. Niets dan een stuntelige kalenderprent of een derderangsillustratie voor een stationromannetje en dit in een slijkerige, gore leembrei geprent en met een waterachtige patine gekleurd.
*
Aanmoedigingspremies, resp. ten bedrage van 3.000, 2.500 en 2.000 fr. werden toegekend aan een stel kleine beeldjes - in Bruegelstijl zoals het heet - van Michel Bollion van Lombartzijde, aan de strak decoratieve, geometrische lineaire basreliëfs van de Blankenbergenaar Ferdinand Vonck en aan de kleine | |
[pagina 265]
| |
bronzen Lijkbidder van Frans Van der Smissen, een min of meer geslaagd specimen van neo-gothische sculptuur. Deze beslissing vergt weinig commentaar. Meesterwerken of werken van een ongewone kwaliteit zijn deze bekroonde beeldjes beslist niet. Waren zij echter ingezonden voor de afdeling van de binnenhuissculptuur dan zouden zij het peil hiervan ongetwijfeld verhoogd hebben. Spijt zijn opvallend formeel extremisme bestond voor de decoratieve platen van Vonck slechts matige belangstelling. Dat zijn inzending toch bekroond werd is vooral toe te schrijven aan het feit dat deze beeldhouwer blijk geeft van een drang om nieuwe uitdrukkingsmogelijkheden te zoeken, al heeft hij deze, tenminste in het hier aanwezige werk, nog niet gevonden. Kan voor Bollion en Van der Smissen de toegekende premie desnoods beschouwd worden als een aanmoediging om op de ingeslagen weg voort te gaan, voor Vonck kan ze niet anders betekenen dan dat hij het terrein van zijn vormexperimenten moet verruimen. Zoals het nu met zijn kunst gesteld is moet zij onvermijdelijk in een procédé vastlopen.
* De toekenning van de grote prijs was voor de jury in de ware betekenis van het woord een vuurproef. Van meet af - hierover is geen enkel woord gevallen - bleven slechts twee inzenders in competitie: Roger Bonduel van Pittem, met een gesmeed Crucifix (door de inzender zelf Met God getiteld) en Lucien De Gheus van Poperinge met twee grote Vrouwfiguren. Geruime tijd stonden de kansen van beide mededingers gelijk. Alleen het feit dat hij twee beelden had ingezonden is voor De Gheus noodlottig geweest. Want niet alleen waren deze twee beelden zeer ongelijk van kwaliteit - al voelde men toch in beide een beeldhouwer, een man welke een volume in de ruimte kan ontwikkelen en aan dit volume een concrete vorm vermag te geven - maar ze
Lucien De Gheus: Vrouwfiguur (bekroond).
openbaarden tevens een dubbele en niet meer te verantwoorden invloed van buiten. Het naakt in witte gips is het werk van iemand die met veel aandacht de beelden van de Fransman Laurens heeft gezien; het groene naakt daarentegen herinnerde al te opvallend aan de sculptuur van de Engelsman Henry Moore. Op dit naakt troonde bovendien een verkleind kopje van pseudo-classieke makelij als, om het niet krasser te zeggen, een snoek op zolder. De jury kon niet anders dan hieruit te besluiten dat de persoonlijkheid van deze beeldhouwer nog onvoldoende ontbolsterd was om, zelfs met een redelijke invloed van buiten, een eigen stijl te creëren. Daarentegen toonde Bonduel in zijn Crucifix zoveel begrip voor een decoratieve én expressieve sculptuur, zoveel gevoel voor de uitdrukkingsmogelijkheden van de materie waarin hij werkt dat na een kortstondige aarzeling de jury zich voor zijn werk gewonnen gaf. Bepaalde gedeelten van zijn kruisbeeld, o.m. het bekken van de Kristifiguur, zijn prachtige voorbeelden van uitdrukkingsvol en vormrijk smeedwerk; andere daarentegen o.m. de aanzet van de armen zijn nog ongevoelig uitgewerkt. Een paar maanden na de wedstrijd heb ik de gelegenheid gehad de beide laureaten en hun werk beter te leren kennen. Ik geloof niet, in het licht van deze kennis, dat de jury zich vergist heeft. Ofschoon geheel verschillend van temperament zijn Bonduel en De Gheus begaafde kunstenaars. Bonduel is haast nog een knaap, een ingekeerde, beschouwende, teer- en fijngevoelige natuur; De Gheus daarentegen is losser, veelzijdiger, krachtiger en dynamischer en staat ongetwijfeld veel critischer tegenover eigen kunst.Ga naar eind1 Voor mij is het een uitgemaakte zaak dat Bonduel's terrein in de smeedkunst gelegen is. Loopt voor De Gheus de ware weg langs de zelfstandige sculptuur? Ik geloof van wel wanneer ik terugdenk aan de tekeningen welke hij mij getoond heeft. Maar wat hier ook van zij, de keramieken welke ik op zijn atelier gezien heb, hebben op mij een grote indruk gemaakt. Tot slot van deze beschouwingen wil ik nog een paar woorden zeggen in verband met de vragen welke naar aanleiding van deze wedstrijd in het vorig nummer van West-Vlaanderen werden gesteld. Op de vraag of de lijst van deelnemers, voor West-Vlaanderen, als representatief kan beschouwd worden, en of het gehalte van hun werk beantwoordt aan de algemene en feitelijke toestand van de beeldhouwkunst in de provincie evenals op de vraag of andere kunstenaars wellicht aan deelname verzaakt hebben omdat de uitgeloofde prijzen hen niet hoog genoeg toeschijnen moet ik, bij gebrek aan betrouwbare gegevens, het antwoord schuldig blijven. De derde vraag ten slotte, of het werk van Bonduel wegens de gebezigde materie en de technische afwerking niet als kunstsmeedwerk kan beschouwd worden en bijgevolg geen recht had op de prijs voor sculptuur, is tijdens de beraadslagingen niet gesteld geworden. Het werk was door zijn maker ingezonden voor de prijskamp der zelfstandige sculptuur en is door de jury als dusdanig behandeld. MARCEL DUCHATEAU |
|