Van de vele centra waar naarstige kantwerksters de oude kant maakten zijn er niet zoveel overgebleven, Slechts een klein aantal kantuitgevers konden tot heden het hoofd boven water houden. Zij hebben slechts enkele kantwerksters in dienst die nog regelmatig werken. De scherpe crisis van 1930 af heeft vele uitgevers uitgeschakeld. Onder de voornaamste centra wil iedereen Brugge noemen. In Brugge zijn thans zeker minder werksters dan b.v. in Ardooie of Wingene. Thans werken in Brugge zelf slechts werksters als publiciteitsmiddel voor vreemde toeristen en nog enkele oude vrouwtjes. Het is vooral het platteland rond Brugge dat nu het meeste werksters telt. Zo citeren wij: Torhout, Veldegem, Koekelare, Ichte gem, Hertsberge, Beernem, Sint-Joris-ten-Distel, Oostkamp, Eernegem, Knesselare, Maria-Aalter. In het arrondissement Roeselare-Tielt: Tielt, Roeselare, Zwevezele, Wingene (waar zeker nog een paar honderd werksters zijn), Koolskamp, Ardooie, Ingelmunster, Pittem, Egem, Lichtervelde, Meulebeke. Verder Hulste, Handzame, Staden en Poperinge en omgeving.
Kantwerkster aan de arbeid. Kantkussen, model, spelden... Kant zelf: ‘Toveressekant’ of ‘Point de Fee’. Uitgever Van Belle, Brugge.
De kant die in andere provincies voor het ogenblik gemaakt wordt is hoofdzakelijk
naaldkant. Ook deze nijverheid is vrijwel aan het uitsterven. We overdrijven dus niet wanneer we hier schrijven dat de kantnijverheid een specifiek Westvlaamse aangelegenheid is.
De grote reden van de snelle achteruitgang der kantnijverheid ligt in het nijpend gebrek aan werkkrachten; bovendien zijn de meesten ouder dan 50 jaar. Als er van hogerhand niet daadwerkelijk ingegrepen wordt zal de eens zo bloeiende kantnijverheid over een twintigtal jaren volledig verdwenen zijn. Waarom?
1. Het verdwijnen van de kantscholen, waar jonge meisjes het vak kunnen aanleren, wegens gebrek aan steun en belangstelling van het publiek.
2. Vooral het kleine loon, dat de geschoolde werksters krijgen. Kant is een typische huisarbeid en de werksters beginnen slechts aan hun kantwerk wanneer alle huisarbeid gedaan is. Het wordt dus per stuk betaald zodat de werksters minder verdienen dan in de fabrieken en niet genieten van sociale voordelen. Daarbij komen nog andere redenen b.v. de zware taksen.
De afzetmogelijkheden zijn thans zeer groot, vooral sinds de oorlog, de enorme stijging van het toerisme en de verhoging van de levensstandaard. Nu is kant, meer dan ooit te voor een echte toegepaste kunst geworden. Men maakt niet zozeer meer de dure losse stukken maar gebruikt kleinere stroken kant die men smaakvol in stof inlast voor tafelkleden, lakens, portoserviezen, kledingsstukken enz... Zo blijft het cachet en vermindert de prijs gevoelig. Doch een grondige vernieuwing, wat betreft tekeningen en modellen zou de afzet nog doen stijgen. Ook het buitenland begint thans weer kant te vragen. Men ziet overal een gunstige kentering voor alle artistiek handwerk. Het publiek krijgt, na een oververzadiging van machinale artikelen in de xixde en begin xxste eeuw, werkelijk genoeg van de schreeuwende en onbezielde fabrieksvoorwerpen. Er is één nadelige factor: invoer van Chinese en Japanse kant. Jaren geleden hebben onze missiezusters, ter goeder trouw de techniek van onze Vlaamse kant aldaar aangeleerd, maar thans krijgen we daarvan de weerslag.
De kantnijverheid kan en moet gered worden. Door zijn karakter voor huisarbeid is het heropleven van de kantnijverheid zeker wel een treffend middel om de vrouw aan de haard te houden. Er is meer: men doet tegenwoordig zoveel voor nieuwe nijverheden. Zou het niet logischer zijn een bestaande en leefbare nijverheid die te loor gaat bij gebrek aan werkkrachten eveneens te steunen. Trouwens de redding van deze kantnijverheid is een prestigekwestie voor ons land.
Natuurlijk kunnen hier slechts een paar suggesties gedaan worden. Na grondige bestudering van het probleem zouden zeker meer middelen kunnen gevonden worden. Allereerst dienen de lonen voor de werksters merkelijk verhoogd te worden door b.v. de luxetaks te verminderen; elke kantuitgever zal graag het bedrag der luxetaks aan zijn werksters afstaan. Men zou eveneens een premie kunnen schenken aan vrouwen die regelmatig kantwerk maken. Onze meisjesscholen zouden een kantklas kunnen oprichten. In enkele jaren zouden vele jonge meisjes opnieuw kant kunnen maken en is meteen de kantnijverheid voor de toekomst gered. Subsidies aan die kantklassen zouden voor de aankoop van materiaal en het vergoeden der leerkrachten nodig zijn. Wanneer beiden samengaan, betere lonen en opleidingsscholen (onze meisjes zouden aangelokt worden juist door betere lonen het smaakvolle ‘spellewerk’ te leren) wordt die Vlaamse nijverheid gered.
Tenslotte dient de invoer van Chinese en Japanse kant volledig stopgezet. Zouden onze fabrikanten die Chinees porcelein nabootsen hun producten in China zelf mogen invoeren? De Staat, de Provincie en de Gemeenten zelf kunnen hier samenwerken om die verdwijnende artistieke nijverheid te redden. Het is hoog tijd!
DRS FRANS VROMMAN