West-Vlaanderen. Jaargang 2
(1953)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 256]
| |
Een Brugs kunstatelierOP het gebied van de paramentiek en het kunstborduurwerk is het atelier A.E. Grosse uit Brugge, ongetwijfeld het oudst bekende van het vasteland. In 1783 stichtte Pierre Charles Grossé het huis in de Veldstraat, 70 te Gent en was er spoedig bekend om zijn passementwerk en zijn zowel burgerlijk als militair borduurwerk. Jean François huwde een juffrouw Rooman uit Gent, behield het huis in de Veldstraat te Gent, richtte een nieuw atelier in op de Markt te Brugge, en spande zich helemaal in op het terrein van het borduurwerk. Zijn zoon Louis Grossé, een fijnbesnaarde kunstenaarsziel, stelde vooral belang in de beweging, die zich sinds 1850 aftekende, en die terugwilde naar een betere vorm, een aesthetischer decoratie en een juister opvatting van het liturgisch gewaad. Hij was de vriend en medewerker van Baron de Béthune, James Weale, architect Pugin, Violet Ie Duc, Louis de Farcy van AngersGa naar eind1, kortom van allen die op dit ogenblik de kern vormden van de vernieuwing in de religieuze kunst. Zelf bestudeerde hij heel bepaald de weefkunst en de brodeerkunst, en stelde zijn kennis practisch in op de vernieuwing
Kazuifel naar de klassieke vorm, deel uitmakend van een purper stel der Sint Andries Abdij. Ontwerp: Dom Bruno Groenendaal. A.E. Grossé.
Preciosa Mijter Gemaakt door het Huis Grossé ten jare 1874. voor Mgr Freppel Bisschop v. Angers (Fr.) (Neogothiek 1850-1900).
van het liturgisch gewaad en vooral van de stof die voor dit gewaad werd gebruikt. Hij richtte te Brugge een zijdewormkwekerij op (ongeveer op de plaats waar nu de stedelijke zwemkom gelegen is) en een zijdeweverij. Hij ontwierp vele damastzijden en passementen voor liturgische gewaden en het satijn van zijn atelier had een zekere bekendheid. Ook deed hij de wapperende geborduurde vlaggen herleven, die trots van Vlaanderen, waarvan de techniek sinds de Middeleeuwen volledig verloren was geraakt. Bij de afkondiging van het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis (volgend jaar precies honderd jaar geleden) ontwierp hij volgens de gegevens van Mgr Malou, de toenmalige bisschop van Brugge, de eerste beeltenis van de Onbevlekte Maagd. Op vele artistieke gebieden was hij werkzaam en o.m. stichtte hij ook een atelier voor glasramen. Hij plantte zijn werkzaamheid over naar Engeland, toen de katholieke kerk aldaar opnieuw openlijk in het daglicht mocht treden, en stichtte een huis te Londen. Hij kwam er in contact met de Highchurch, die hoewel in een stagnatieperiode, beter dan de katholieke kerk van het vasteland, de soepele, wijde vorm van het eigenlijke liturgische gewaad, had behouden. Maar, laat ons even het woord geven aan wijlen Mgr Callewaert, president van het Groot Seminarie te Brugge en voorzitter van alle Vlaamse liturgische weken. In het woord vooraf tot het werk van Z.E.H. Adolf Maeriens, pastoor van de Potterie te Brugge, Handleiding der Paramentiek, schrijft hij: Brugge is de Vlaamsche en kerkelijke kunststad. Brugge heeft immers een lang verleden van kunstroem op alle gebied. Ze heeft vooral een hoofdrol gespeeld in de heropbloei van de kerkelijke kunst, inzonderheid van het liturgisch gewaad in de laatste tijden. In het tweede kwart der vorige eeuw, begon men, aan deze kant der Alpen, de zoogenaamde christelijke kunst der Middeleeuwen, in het bouwen, meubileeren en versieren van de kerken, opnieuw met geestdrift toe te passen. In België stond Brugge weldra aan de spits van de jonge kunst-beweging. Onze toenmalige bisschop, Mgr Malou zaliger gedachtenis, was er de voornaamste leider en beschermer van. In zake kerkgewaden en borduurwerk was de kunstminnende heer Louis Grossé zijn rechterarm. Om de negentiende-eeuwsche paramentiek in een Middeleeuwsche te herscheppen, viel alles te vernieuwen: sierstof en snit, kunstsmaak en werktechniek. De ondernemende Bruggeling was te Lyon het bereiden en weven der zijde gaan aanleren. Weldra vervaardigde hij in | |
[pagina 257]
| |
Kazuifel van het rood Pontificaal stel der Sint Pieters Abdij, Steenbrugge. A.E. Grossé.
samenwerking met den Engelschen baanbreker Pugin, kerkelijke damasten, die tot breedgolvende kazuifels versneden, en met Middeleeuwsche motieven versierd, nieuwe kunstschoonheid gingen brengen in de kerken van België, Frankrijk en Engeland. De diepgodsdienstige heer Grossé zou met groten ijver het kunstborduurwerk ten zeerste verzorgen. Menig kunstgewrocht, denken wij b.v. aan den welbekenden prachtmijter van Mgr Freppel in 1874, zou zijnen naam in het buitenland verkonden. De weg was gebaand voor een nieuw heropbloeien der kerkelijke paramentiek, die niet zou uitblijven. Vanaf het begin der xxste eeuw kwamen de ruime gewaden van lieverlede weer in voege. Het was ditmaal niet de oudheidkundige beweging van de vorige eeuw, maar een liturgische, aesthetische strekking. Men beoogde niet zozeer het herleven van een bepaalde kunsttrant als in de vorige beweging, men streefde vooral naar meer waardigheid en schoonheid bij het uitoefenen van den eeredienst. Ook in deze strekking zou Brugge welhaast den toon aangeven. Juffrouw A.E. Grossé was, sinds 1900, den weg door haar vader zaliger gebaand, met geestdrift opgegaan. Sierlijk golvende gewaden waren immer bij haar ten toon gesteld. Intusschen werden de liturgische voorschriften nauwkeurig bestudeerd, de kerkelijke traditie grondig onderzocht en de nieuwe richtingen in de kunst in het oog gehouden. Tot zover Mgr Callewaert. Sindsdien zorgde het atelier A.E. Grossé, niet alleen op het gebied van de liturgische gewaden voor vernieuwing en beter begrip. Ook in zake rouwbekleding van onze kerken, waarin ook de wansmaak hoogtij vierde, werden nieuwe ontwerpen uitgevoerd. Evenzo werd vernieuwing gebracht in het kerkelijk linnen, de draaghemels enz... in één woord, geen enkel gebied der paramentiek of het onderging de invloed van de creaties, de beproefde techniek, de smaak en de kennis van dit atelier. Wat het liturgisch gewaad zelf betreft: sinds de laatste oorlog, wil men, onder impuls inzonderheid van Dom Van der Laan van de abdij van Oosterhout, terug naar de zogenaamde klassieke vorm. Vroeger reeds is zulks meermaals geschied. In 1913 reeds werd in het atelier Grossé een stel gewaden naar deze vorm vervaardigd voor Kanunnik Dupuis, aartspriester van Senlis (Oise); deze priester heeft op deze gewaden de versiering van het gewaad van Sint Thomas Becket laten aanbrengen. In de jongste jaren vervaardigde het atelier Grossé een volledig groen en een purper ornaat volgens deze klassieke vorm voor de abdij van Sint Andries. Dit té beknopt geschiedkundig overzicht van de activiteit in dit Westvlaams kunstatelier, toont evenwel duidelijk de lijn die sinds weldra twee eeuwen wordt volgehouden. Samen met de reproductie van de gewaden hierboven vermeld, geven wij
Preciosa mijter in harmonie met het rood Pontificaal stel der St Pieters Abdij, Steenbrugge. - A.E. Grossé,
nog een paar foto's van de laatste prestaties voor de St Pietersabdij te Steenbrugge. De technische vaardigheid, zowel op het gebied van het oudere precieuse als van het meest moderne borduurwerk, de steeds toonaangevende vernieuwing inzake grondstoffen, afwerking, verantwoorde vormgeving van de uitgevoerde gewaden bevestigen het baanbrekend karakter van dit atelier. JOS VAN HAUWERMEIREN-GROSSE |
|