Het puin van de Duinenabdij te Koksijde
WANNEER men thans de Westhoek van onze gouw bezoekt, laat men niet na eens te gaan kijken naar de opgravingen, die gedaan worden te Koksijde en waar hetgeen nog rest van de aloude abdij van de Duinen stilaan aan het licht wordt gebracht. De opdelvingen, die begonnen in 1949, gaan steeds voort en hebben reeds een groot deel van hetgeen overblijft van die machtige abdij aan het duinenzand onttrokken.
Ontstaan bij de aanvang van de xiide eeuw als een kleine benediktijnerabdij, sloot Onze-Lieve-Vrouw van de Duinen zich in 1138 aan bij de nieuwe orde van Cîteaux, namelijk bij de beroemde abdij van Clairvaux, aan wier hoofd de H. Bernard stond. Zoals bekend heeft die buitengewoon begaafde heilige, wiens achtste eeuwfeest dit jaar herdacht en gevierd wordt, een diepe invloed gehad op zijn tijd en heeft hij de jonge orde van de Cisterciënzers tot een hoge bloei geleid. Die orde hield aan de oude regel van Sint Benediktus, doch gaf er een eigen interpretatie aan. De nieuwe witte monniken hechtten groot belang aan het Godschouwend leven en aan de persoonlijke handarbeid. Door die noeste arbeid moesten ze hun bestaan verzekeren.
De vermaardste Cisterciënzerabdij in Vlaanderen was ongetwijfeld de Duinenabdij. Ten tijde van de eerste abten, Robrecht van Brugge (1138-1153), Idesbald van der Gracht (1155-1167), Elias van Koksijde (1189-1203) en andere, groeide het domein van de abdij snel aan. Het was immers noodzakelijk dit domein uit te breiden, gezien het steeds aangroeiend aantal monnikken. Veel nog niet ingedijkt en moerassig polderland wist de abdij te ontginnen. In de
xiiide eeuw - het glorietijdperk van haar geschiedenis - bezat de abdij in eigendom ongeveer 10.000 hectaren grond. Dit vooral in Veurne-Ambacht en in Hulster-Ambacht (Zeeuws-Vlaanderen). Die landerijen waren gegroepeerd rond een 25-tal grote hoeven. Terloops citeren we enkele onder deze uithoven: De Bogaarde, te Koksijde zelf, de Hemme te Ramskapelle, de
Allaartshuizen te Wulpen, de Grote Labeure te Oostduinkerke. Ieder hoeve was als een klein klooster, met kapel, eetzaal, dormter, enz. Ze kenmerkten zich vooral door de monumentale schuren, waarin de oogst van honderden hectaren diende geborgen te worden.
Tot het bouwen van een nieuwe abdij werd reeds besloten op het einde van de xiiide eeuw. De aanbouw van de kerk, die 115 m. lang zou worden, werd in 1214 begonnen. In 1262 werd ze gewijd. In de loop van deze eeuw werden ook de andere gebouwen opgericht, o.m. het kloosterpand met zijn vier brede gangen, de kapittelzaal (waaronder de abten begraven werden), de refter en de dormter voor de monniken, het kwartier voor de leken-broeders, dit van de gasten, enz.
Menigmaal moest de abdij een zware financiële crisis doorworstelen, te wijten aan de overstroming van een deel van hare bezittingen, vooral echter aan de gewijzigde economische en sociale toestanden gedurende de xivde en xvde eeuw.
Duinen was ook een wijdvermaard studiecentrum. Reeds in het midden van de xiiide eeuw werden monniken van Duinen naar de Universiteit van Parijs gestuurd. Het was een monnik van Duinen, Jan van Weerde, die de eerste van zijn orde het magistraat in de theologie aldaar behaalde, en dan ook aan de hogeschool de godgeleerdheid doceerde. Ook mocht de abdij op een rijke bibliotheek bogen. Nu nog wordt een aanzienlijk deel van de handschriften uit die merkwaardige boekerij bewaard in de Stadsbibliotheek van Brugge en in het Groot Seminarie aldaar.
Het verval van de abdij begint reeds in de xivde eeuw. Spijt krachtige figuren als abt Jan Crabbe, van Hulst (1457-1487), abt Robrecht de Clercq, van Atrecht (1519-1557) wordt het aantal monniken steeds kleiner. Omstreeks 1550 waren er slechts 15 monniken en in 1564 was er maar één lekebroeder meer!
Op 15 Augustus, het groot feest van de Cisterciënzers drongen de beeldstormers van Hondschote de abdij binnen. De meubels van de kerk, de sakristij en de bibliotheek moesten het ontgelden. Vanaf 1569 werd nog slechts een klein deel van de abdijgebouwen gebruikt, namelijk de prelatuur (het huis van de abt of prelaat), het gastenhuis en het poortgebouw. Toen echter de hervormingsgezinden in 1578 al de overblijvende roerende goederen van de abdij publiek deden verkopen, verlieten de Duinheren (zoals de monniken van Duinen destijds genoemd werden) hun heerlijke, doch vervallen abdij. Aldra begonnen de hervormingsgezinden de monumentale gebouwen van de Duinen af te breken. Eenmaal de strijd geluwd was, gingen de monniken van Duinen hun oude hoeve van Bogaarde bewonen. Met materiaal uit de oude abdij werden de gebouwen van die hoeve hersteld en vergroot. Ook een kleine kerk werd er gebouwd. Grote partijen stenen afkomstig van