| |
Macte Animo (fragmenten)
Vier variaties op het genie Albrecht Rodenbach
Toneelstuk in drie bedrijven
Laatste bedrijf
Dit laatste bedrijf speelt zich af einde Maart 1880, vanaf 8 uur 's morgens, in het studentenkosthuis van Rodenbach, op de tweede verdieping in de Kortstraat te Leuven. Rodenbach's moeder en E.H. Verriest, die door zijn broer, Prof. G. Verriest, op de hoogte gehouden werd van Rodenbach's verergerende toestand, worden beide verwacht. In de loop van de nacht heeft zich ondertussen een nieuwe crisis voorgedaan. Rodenbach zelf had reeds lang een voorgevoel van het einde, maar steeds kon hij zich boven de wanhoop heen zetten door een bijna vermetel vertrouwen in de toekomst. Deze nacht vroeg hij echter volledig bescheid aan Prof. G. Verriest omtrent zijn toestand. Hij is de wanhoop nabij.
| |
| |
Rond negen uur is Prof. G. Verriest teruggekomen. Bij het einde van zijn onderzoek wordt er geklopt en E.H. Verriest komt hijgend binnen. Vrouw Rodenbach had eerst wat rust moeten nemen. Het begint ook te regenen en te donderen.
Verriest met zijn gekrulde priesterhoed en lange zwarte sjerp, de aristocratische pastoor van te lande, reageert aanvankelijk met de hem eigen preciositeit, maar ontroerd door Rodenbach's zielelijden wordt hij een medelijdende in het hart getroffen vriend, wenend in woorden en gebaren. Hij voelt zich wegens zijn grote invloed op Rodenbach's leven verantwoordelijk voor de lichamelijke gevolgen van een vroegtijdig ontwikkeld genie, en mogelijks ook voor diens vroegtijdige dood.
Na Rodenbach begroet te hebben, met een opzettelijke blijdschap om het weerzien, ontspint zich tussen de broeders Verriest een gesprek terzijde, waarin Prof. Verriest zijn broeder inlicht over Rodenbach's weergaloos prestige in de Universiteitsstad. Rodenbach is ondertussen weer onrustig beginnen nota's nemen.
Vrouw Rodenbach, geboren Sylvia de la Houttre, een zwaar-gebouwde vrouw, levenslustig en toch vernuftig, is ondertussen bovengekomen.
Deze omarmingsscène is zeer aangrijpend, omdat jaren van misverstand thans door een open gesprek uit beider herinnering gebannen worden.
Verriest komt dan opnieuw bij het ziekbed terwijl vrouw Rodenbach het reisgoed van Albrecht zal bijeenzoeken. Hij berispt Rodenbach omdat hij toch nog altijd schrijft, waarop deze met een zekere hartstocht antwoordt ‘als ik mijn volk wil hertemperen, moet ik eerst mijzelf hertemperen’.
Bruwier neemt afscheid van het gezelschap omdat hij college gaat volgen. Verriest blijft op de rand der sofa zitten, gericht naar het publiek.
*
| |
Uit scene vier
Zou u geloven, Eerwaarde, dat Bruwier een buitengewoon mens is. Elke dag kwam hij mij bekapittelen dat ik niet doodziek was. Hij sprak altijd over morgen en overmorgen. Wij hebben plannen gemaakt voor drie generaties ver. Toch weet hij hoe het met mij gesteld is - hij, beter dan wie ook. Hij las mij soms uren uit Shakespeare voor - er waren fragmenten, die hij niet las. Toen ik hem hierop attent maakte, zei hij: er komen te veel mythologische beelden in voor, die ik niet begrijp. Ik wist echter waarom hij dit deed. Hij wilde mij elke gelegenheid ontnemen om aan de dood te denken: (de schouders ophalend) alsof niet iedereen moet sterven,
(cynisch)
- Vandaag of morgen, heeft het veel zin?
Verriest legt de hand op Rodenbach's arm. Er volgt een beklemmende stilte. Af en toe beziet Verriest Rodenbach alsof hij iets wilde zeggen. Rodenbach ligt vermoeid te hijgen. Beneden op straat komt een groep luid sprekende en roepende studenten voorbij. Verschillende leuzen worden door elkaar geroepen: ‘Vlaanderen de leeuw’, ‘Vliegt de Blauwvoet, storm op zee’. De naam Rodenbach wordt per letter-greep gescandeerd. Terwijl ‘'t Wierd gezeid dat Vlaanderen groot was’ slordig wordt aangeheven. begint het hevig te regenen. Enkele donderslagen weerklinken. Rodenbach richt zich op van de sofa. Zijn naam wordt andermaal gescandeerd. Heviger regen. Men hoort de studenten vluchtelings in de donder en de regen verdwijnen. Rodenbach perst krampachtig de handen rond een studentenpet.
‘Zij geloofden in mij. (ontkennend, de schouders ophalend, zich tevens richtend tot E.H. Verriest)
Ik ook, Eerwaarde, ik geloofde in hen. Nu geloof ik daaraan niet meer. Nu is er maar weinig meer waaraan ik nog zou geloven. Ook dat weinige ontsnapt mij, als ik poog het voor mijzelf te bepalen. Ik leef als een zinneloze in het duister... op zoek naar mijzelf, naar iets van mijn verleden dat mij weer spoorwijs kan maken.
(Het is zeer stil geworden.)
Ai! Wat is het opeens stil geworden. Het is afgrijnselijk...
Kom, kom Berten, vertel eens alles aan mij!
Verriest luistert naar de radeloze Rodenbach. die in een spannende atmosfeer zijn overprikkeling met meer dragen kan: ‘Ik wil klaar zien - zoals een Shakespeare, een Goethe en een Racine hebben klaar gezien en gepegeld door de nevelen van mens en ziel’.
Vrouw Rodenbach is van haar stoel opgestaan om het gordijn weg te trekken dat de twee opeenvolgende kamers scheidt. Aldus wordt de Shakespearebuste in de tweede plaats zichtbaar.
*
| |
Uit scene vijf
De eerste ijldroom. ‘De Dichter’. Dezelfde personen. In de droom: Rodenbach's Tante, Shakespeare-buste, Hamlet. Er volgt een plotse opklaring, in de verte hoort men flarden uit het lied ‘'t Wierd gezeid’ - zeer ver ook enkele strijdleuzen en trompetstoten. De opklaring verdwijnt. Rodenbach is als een uitzinnige blijven staren op de Shakespeare-buste, de linkerhand geleund op het hoofdpeluw. Nog eens overschouwt hij de gehele studeerkamer. Terwijl hij Verriest, zijn Moeder en de liefdezusters beziet, schijnen die in zijn ogen bewegingloos gevangen in hun laatste houding. Een muzikaal thema, dat zich uit de regen- en dondergeluiden losmaakt, begeleidt de verduistering, terwijl Rodenbach's droomverbeelding naar phantastische regionen verglijdt. Rodenbach's gelaatsuitdrukking volgt geexalteerd de beweging van zijn incoherente invallen. De Shakespeare-buste krijgt een sprookjesachtige belichting in het haar omgevende duister.
Tekening op de omslag van een schrijfboek van Albrecht Rodenbach
| |
| |
(weer starend naar het Shakespeare-beeld met Verriest aan zijn zijde, die hem af en toe het voorhoofd verfrist en door ‘Kom, Berten’ tracht tot zwijgen te brengen)
Zonderling dat dit zieke lichaam mijn lichaam is. Ik voel het niet. Mijn arm slaapt en op mijn stenen arm, als of een voetstuk, verheft zich mijn geest, als een blauwvoet, vrij van aardse banden. Ik stijg en duikel en de spiralen van mijn verbeelding strekken zich uit naar de vier windstreken, eindeloos. Aai mij, wat een duizeldiepe afgrond, waarboven ik trots-klapwiekend hang te zweven,
(zacht bewonderend)
O, vliegt de Blauwvoet.
Verwarde antwoorden: ‘Storm op zee’ - niet als strijdkreet maar als een sombere echo.
Storm op zee. De golven van de zee zijn als dooreengeslingerde gedachten, eindeloos elkander zoekend, zonder halte, zonder rustpunt, vrij zich verheffend, gelaten verzinkend. Waarheen, waarom, waarvoor deze eindeloze onrust? Waarom die vrijheid zonder doel, zonder zekerheid?
Mijn verstand heeft licht nodig, licht en zekerheid, want weinig begrijpt het omdat het alles te oneindig vindt,
zoals iemand die de zee inzwemt om de horizont te bereiken. Zonder deze zekerheid ligt mijn talent gestrand op klippen, waar ik mijzelf niet kan bereiken.
De Shakespeare-buste in de plooi van de zich achter de sofa bevindende gordijn spreekt met Rodenbach's eigen op band opgenomen stem, maar in bastoon. Het muzikaal thema, dat de irrealiteit heeft ingeleid wordt opnieuw hoorbaar in een scherzando-variatie met beiaardgetokkel. Zodra de buste begint te spreken, verlaat Rodenbach het bed, blijkbaar buiten weten van Verriest, die blijft brevieren.
Shakespeare waarschuwt de dichter: ‘de wegen van het genie zijn wonderbaar. Slechts enkele ontdekken de diepe realiteit van de ‘mens’ die in ieder oeuvre steekt, terwijl zovelen de schriftgeleerde uithangen op zoek naar fouten in de prosodie en de rijmen, de schrijffouten, de anachronismen...’
Tekening op de omslag van een schrijfboek van Albrecht Rodenbach
Dan zou ik U wel mogen vragen hoe het U mogelijk is zich hier in mijn gedachten te mengen?
Je geeft zelf het antwoord. Je hebt mijzelf in je droom tot leven geroepen.
Dat doen de mensen toch allemaal zoals ze af en toe tot zichzelf spreken. Uit wellevendheid denken zij dat alleen de anderen dit doen. In het sociale leven geven de mensen gewoonlijk de indruk dat zij heiligen zijn. Dit is een vorm van geciviliseerd egoïsme, weet je.
(opeens zeer ernstig en ontmoedigd. Dromend)
Wel, ik beweer nu eens uitdrukkelijk dat je het met mij mis voorhebt. Ik lijd er geweldig onder dat ik mijzelf niet begrijp. Maar aangezien U zo vol galgenhumor zijt, zal U het tragische ervan niet begrijpen. Maar ik weet niet hoe het komt, het is alsof ik tegelijk mijn bed en de sfeer ervan verliet, een sfeer van zelfpijniging, een dierentuin-atmosfeer van gekooide onrust en van mensen, die dag aan dag naar een psychiater lopen.
Als ik het u zo duidelijk hoor vragen weet ik het nu beslist: afgunst.
Van wie... Ja, een primus inter pares.
Van U, omdat ik niet kan wat U kan. Ik ben afgunstig van uw kennis, uw waarheid, uw verbeelding. De pure soberheid en de eindeloze almacht van uw verbeeldingswereld werden mij een nachtmerrie, steeds toenemend met de grillen van mijn onmacht. Ik haat u omdat u voor mij de ervaring betekent van mijn eigen beperking.
Een op hol geslagen scheppingsdrang. Tussen de droom en de daad ligt soms een heel leven bezinning. Ik wilde een
kenner zijn van het menselijk lot
- maar ik bleef steeds een kandidaat-schaakkampioen, die honderde openingstactieken kent, maar nooit beslissen kan welke de beste was. Ik ben een martelaar van het Ofwel-Ofwel, een weifelaar voor elke uiteindelijke keuze, vooral wanneer ik schrijf, en door uw schuld.
Over vijf eeuwen is u overleden, maar U is niet dood. Niemand is zo levend als U. Niemand. Maar ik vreesde altijd dat ik in het wilde zou groeien. Mijn leven is gebroken omdat
ik niet zijn kon, wat ik wilde! En mijn ziel is onvoldaan, is ijdel! En treurig blijf ik staan, zonder antwoord het vreemde raadsel pegelend mijns levens
. Van jongs af aan was ik veel te ernstig, altijd verdeeld met wat ik achter de rug had, zwevend van het een naar het andere, het nieuwe vooral.
| |
| |
En juist daarom was je niet dikwijls gelukkig.
Ik was nooit opgetogen... Ik heb al zoveel structuurfouten in mijn leven ontdekt, dat ik op de koop toe nog vermeed te lijden aan een krankzinnige zelfkritiek. Als ik mijn leven maar van de proloog en de expositie af kon herscheppen en wederbeleven.
Zou het dan anders zijn dan het geworden is?
In een linkerscène wordt thans de negenjarige Rodenbach met zijn poppenkast uitgebeeld. Zijn tante komt onverwacht de kamer binnen - aanleiding voor de jonge Rodenbach, om haar op verfijnde manier te ironiseren. Ook de 24 jarige Rodenbach onderhoudt zich met de negenjarige.
*
tot Shakespeare: Ik spreek als iemand die...
(kijkend naar de jonge Rodenbach die weer met zijn poppen in het theatertje speelt)
Maar een zekerheid heb ik nu toch - kon ik alles herbeginnen, zelfs wetend wat mij te wachten stond, ik zou het gaarne doen! Als ik mijzelf daar zie, in retrospectief, dan weet ik dat het in mij lag te schrijven en te scheppen. Het was het meest eigene van mijzelf, gedachten en mensen uit te vinden, die leefden van het geheime leven van mijn eigen ziel. Het was mijn ‘to be’. ‘To be or...’
Het poppentheater verduistert totaal. De linkerzijde van de achtervoorhang valt. Op een gebaar van Shakespeare wordt de rechterzijde opgehaald. De achtergrond wordt gevormd door een van Rodenbach's tekeningen maar met levende figuren, uit Shakespeare's werk. De scène staat vol plaatsaanduidingen op plankjes - zoals die voor de scenische uitbeelding in Shakespeare's tijd werd gebruikt. Hamlet in middeleeuws ornaat, maar met grote albums onder de arm, komt uit de diepte en reciteert de verzen:
‘To be or not to be,’ zijn of niet zijn, daar komt het op aan.
Wonderlijk, het is Hamlet zoals ik hem eens getekend heb. Ik was toen in de Poësis.
Ja, ik ben Hamlet, in de volksmond ‘To be er not to be,’ iedereen kent ten minste zo veel Engels - ‘To be or not to be’, betekent tenslotte alles of niets.
Ik ben overal. U meet weten dat ik nu al vijfhonderd jaar rondloop, naar al de schouwburgen van de wereld, waar men mij als een Manneke-pis in een nieuw kleedje en dito-psychologie gestoken heeft, om uit te vissen wie ik eigenlijk ben. Ik gelijk wel op de zieke, die lijdt aan een moeilijk te bepalen interne kwaal. Men zend hem naar de kliniek en daar van de ene specialist naar de andere. Men neemt de koorts, de bloeddruk, de polsslag, de zenuwreacties en na een paar dagen schuift men hem een reeks koortstabellen, radiogrammen, röntgen-foto's en een reeks honoraria onder de neus. Meent U dat die clinisch gevierendeelde zieke beter zijn toestand en zichzelf zal begrijpen?
En zeggen dat ik er naar gestreefd heb Hamlet's gerechtigde weerwraak in mijn drama zo goed mogelijk te motiveren.
Tekening op de omslag van een schrijfboek van Albrecht Rodenbach
Hoe komt het dan dat elke generatie naar een oplossing zocht voor mijn puzzles en dat die puzzles honderde tonnen papier in beslag namen?
Ik zei het reeds aan deze jonge dichter. De wereld is een gek toneel! Eens las ik een chroniek. De geest van een vermoorde koning bewoog zijn zoon tot weerwraak. De zoon stond voor een koning met sterke lijfwacht en hij veinsde waanzin om meer bewegingsvrijheid te vinden. Ik bleef bij een klassieke motivering: de bloedwraak was voor u, Hamlet, een ereplicht. Politiek moest u als kroonprins ook uw rechten laten gelden - om van uw ouderliefde, of beter van uw ontgoochelde liefde voor uw moeder, uw Oidipoescomplex niet te gewagen.
Maar U maakte van mij een twijfelaar.
Ik moest toch uw handeling motiveren. Uw twijfel was trouwens de dynamische bewegingslijn van het drama. Het was toch niet mogelijk u eenvoudig te laten de consequenties trekken uit de u bekende feiten - dan was er tóch nog geen innerlijke toestemming om de vergeldingsdaad te plegen.
Eens dat ik bewust werd van mijn situatie stond ik voor verschrikkelijke problemen, die ikzelf meest oplossen.
Dat betekent dat u mijn pen ontglipt is, dat ik mijn creatieve greep over u verloor.
Aan het hof van Claudius had iedereen een eigen versie over mijn handelwijze. Ik had Ophelia lief - en men
| |
| |
Tekening op de omslag van een schrijfboek van Albrecht Rodenbach
dacht dat die ontgoochelde liefde mij waanzinnig had gemaakt. Anderen dachten dat ik leed aan de onttroonde-erfprins-ziekte.
(zich tot Rodenbach wendend)
Ik was niet krankzinnig. Maar weet u waartoe de twijfel, die hardnekkige liefde tot de twijfel leidt. De eerste twijfel, is altijd zwanger, vanaf zijn ontstaan en hij vermenigvuldigt zich als addergebroed. Wanneer heeft men absolute zekerheid over de te nemen beslissing? Weet U dat er in de geschiedenis reeds duizende gerechtsdwalingen zijn voorgekomen, die het failliet van de mens bewijzen! - En zoveel andere rampzalige vergissingen? Zo komt het dat die twijfel mij gesplitst heeft in honderde twijfels, die in de loop der tijden, elk hun verpersoonlijking vonden in honderd verschillende interpretaties. Ik kreeg inzicht in de futiliteit van weerwraak en ambitie... ja, men noemde mij zelfs een zelfmoord-maniac, die niet sterven dierf. Zelf-analyse is zo eindeloos als de mens.
Ja, ja, Hamlet werd zelfs voor mij wat elke mens voor de andere is en blijft: een mysterie.
Met een wilde zienzucht, wetenszucht als ik...
Hamlet mimeert thans zelf verschillende interpretaties van zijn leven - dramatisch, cynisch, psychiatrisch.
*
Rodenbachtot Shakespeare:
Maar, als ik zo vrij zijn mag, ik begrijp wel iets... Deze evocatie van Hamlet moet waarschijnlijk insinueren dat ik, evenals Hamlet, mijzelf heb doodgeredeneerd in monologen en bespiegelingen, op basis van een zichzelf steeds regenererende twijfel...
Naar zekerheden, naar de meestergreep van het Genie op het leven, naar klaarheid in mijn dubbelslachtigheid? Ja, zeker, dat was ik. Maar mijn gesprek met u werd telkens afgeleid naar iets anders zoals tijdens al die uren, vroeger, toen ik mij an het schrijven zette en elke klop op de deur vrienden binnenbracht, die mij met honderd zaken en nog afhielden van het werk, waaraan ik bezig was...
...en je de draad van je gedachten verloor, zoals ik, toen ik Hamlet schreef. Dit moet het wel geweest zijn. Zodra een idee een vaste formule vindt, ontsnapt ze ons en wordt ze verder gedragen als zaden in de wind. Zo heeft ook Hamlet zich ontworsteld aan mijzelf. Het Genie, - want zoiets moet ik wel geweest zijn tot spijt van de weldenkende lieden, die zich ontmaskerd voelden en mij met anonymiteit hebben gestraft. - Het genie is als een cartograaf in onbekende gebieden: elke verovering is klein in vergelijking met het niet-ontdekte en het onontdekbare buiten bereik van de mens. Ook het dubbelslachtige, dat u te overheersen wenst, kleeft aan het genie als de adem van het genie, want het afgrondelijke is onafscheidbaar van het leven.
Dan is er geen zekerheid?
Geen menselijke...
(bekommerd)
neen, allerminst voor u, tenzij...
dat elk licht een nieuwe schaduw werpt... en datgene, wat waar en goed en schoon is, steeds door de dichter van eigen weerstanden wordt afgewonnen. Daarom, leef dan, jongeling, zelfs als de storm rondom u giert. Niet redeneren, maar ervaren, begrijpen, bezinnen, vergelijken - de actieve werkwoorden van de scheppende geest. Hieruit wordt de levensmachtigheid, de schepping van levende figuren geboren. En daarvoor heb je een heel leven nodig.
Juist dat leven is mij ontglipt
(radeloos)
Ervaren, begrijpen, bezinnen, leven... maar dan moet ik kunnen leven. Ik wil leven... Niet te veel redeneren, zegt U... maar ik moét het mij in het hoofd redeneren dat ik zal leven, omdat ik wil leven...
...en dan alleen kan je de mens en het leven benaderen... benaderen, begrijp je... met de tijd zal de relativiteit van 's mensen doen en laten u kalmeren...
Maar u spreekt als een opruiende geest... Laat mij eerst leven... Ik voel mij geprangd tussen tegenstrijdigheden
doch (het licht gaat uit. Rodenbach krankzinnig schreeuwend) zier om zier bestrijde ik u de geest, Noodlottigheid.
Kom, Albrecht, de dokter heeft toch gezegd... je zal nog je longen uit de borst schreeuwen.
MAX VAN SCHIERVELDE
|
|