Albrecht Rodenbach en zijn toneelactie
OVER drie jaar wordt het de honderdste verjaring van Albrecht Rodenbach's geboorte. Het is te hopen dat intussen het moedwillig verzuim dat tegenover deze figuur door de Vlaamse Beweging over het algemeen, helaas ook door de studentenbeweging, en wat deze verdrongen heeft, werd gepleegd, in alle eenvoud en oprechtheid althans een deemoedig begin van eerherstel zal hebben gekregen.
Machtswellust - een manie die met gezagsbeginsel of gezagseerbied niets te maken heeft -, politiek janklaassenspel dat, om de eigen winkel op draai te houden, andermans opvattingen verwringt en misvormt om ze daarna leugenachtig af te wijzen -, beginselverzakingen die bezonken wijsheid moeten heten - hebben een eigengereide orthodoxie opgetimmerd op grond waarvan al het voorgaande werd veroordeeld en verloochend als voze opstandigheid, voor de omstandigheid en gemakshalve romantiek geheten. In het licht daarvan is het voorgekomen dat zogenoemde jeugdleiders niet eens de naam van Rodenbach kenden en er niet ver van af waren oude studentenliederen voor ketterijen te schrappen!
Romantiek wàs het en, Goddank, is het nog altijd. Doch van dié romantiek die richting en bezieling gaf aan het leven, toen jonge mannen een levensberoep kozen als een roeping, om het sociale dienstbetoon in onmiddellijke aansluiting bij het priesterambt en waarbij fortuin en carrière slechts een bijkomende visie kregen; toen jongeren naar altaar en klooster en missie gingen en hun toewijding en leven ten offer konden brengen aan hun geloof en hun liefde voor Kerk en Volk.
Ook opstandigheid wàs het, doch van dié opstandigheid die de tucht van het leven, van klooster en ontbering, van offer en daad wist te dragen.
Of dergelijke opstandige romantiek dan nog voos kan heten, mag ieder rechtgeaard mens voor zichzelf beslissen.
De verguizing heeft niettemin een quasi totale vernietiging te weeg gebracht: met de studentenbeweging was ook de figuur van Rodenbach uitgeschakeld. Rodenbach was de wekker, de bezieler, de richting- en leidinggever geweest van die romantiek en opstandigheid: naar hem terug zou de herkenning betekenen van zijn streven.
Het kan als overbodig beschouwd worden bij de korte levensloop van de dichter en voorman (1856-1880) en bij zijn strijdbaarheid stil te staan. Alleen zijn toneelactie en -streven zal ons hier aanbelangen. Dat we niettemin op wat voorgaat even de aandacht wilden vestigen houdt nochtans innig verband met die toneelbedrijvigheid, die heel en al stond in dienst van de volkse idealen op het stramien van de organisatorische inspanningen van de mens zelf. De toneelactie van Rodenbach, onder al haar aspecten, was een exponent van de Blauwvoeterie. Het was de levensveruitwendiging voor zijn kringen, die hij graag spelersgilden noemde en had voor doel het tot leven wekken van zijn eigen volk en het scheppen van wezens-zelfstandigheid.
Dat Rodenbach, als kind nog, de Passiebeelden uittekende die hij door Verplancke had zien vertonen, kan nog kleurige anecdote heten. Wat echter reeds vol dynamische spanning zit, is de drukke bedrijvigheid na het ontstaan van de Blauwvoeterie (1874-1875), toen hij tijdens het verlof de hele Westvlaamse gouw afreisde om vergaderingen te beleggen en te leiden, doch in het bizonder, om de jongstudenten samen te brengen in wat hij bij voorkeur spelersgilden noemde. Die spelersgilden hadden voor taak het goede zaad uit te strooien: zelfbewustwording. De weg daartoe lag volgens Rodenbach, voor een groot deel in de school van de geschiedenis, waar doelstellingen en voorbeelden konden uit genomen worden. De werkwijze, die zijn voorkeur wegdroeg, was die naar het levend model: de door het leven-onmiddellijk-benaderde werkelijkheid van het toneel.
Rodenbach trad op als proloogzegger om bedrijvigheid en doelstelling toe te lichten, vaak het volgende stuk in te leiden. Herhaaldelijk gebeurde dat in eigen verzen. Hij sprong bij als speler of fungeerde als leider. Zeer dikwijls was hij de factor die voor het stuk zelf instond, wat er hem toe bracht te vertalen, aan te passen, zelf te schrijven en te dichten. Zonder die taak bij de jongstudenten te verwaarlozen, zou hij nochtans op een breder uitstralend plan hetzelfde doel nastreven te Leuven door het stichten van een studenten-Davidsfonds-afdeling, waarvan de voornaamste werking ook het toneel was.
Het is vrij ingewikkeld het preciese aandeel van Rodenbach in die gelegenheidsproductie te omschrijven.
Beslist vertaalwerk zijn de fragmenten uit Aischylos Prometheus in de boeien en uit Wagner's Tannhaüset. Het blijven echter dichtoefeningen waarvan we niet eens weten of ze verder gevolg hebben gehad.
Vertaling, bewerking of omwerking zijn Tsaar en timmerman, spel in twee bedrijven, dat naar het zangspel van Lortzing verwijst. Koning Lear is een bewerking voor heren naar Shakespeare's oorspronkelijk werk. Zo kunnen nog vermeld Filippina van Vlaanderen naar Delcroix; Fiesko naar Schiller; Karel de Goede naar Lauwers en Marichal.
In 1907-1908 lazen we nog andere teksten. Ze waren ons als handschrift meegedeeld. We hebben er toentertijd afschrift van genomen en aantekeningen bij gemaakt. Een en ander ging jammer genoeg verloren tijdens de oorlog 1914-1918 en nadien hebben we ook de oorspronkelijke schriften niet meer kunnen krijgen. Het waren De wacht over Vlaanderen, Charlatanisme, de hiervoor vermelde Tsaar en timmerman en Koning Lear. Van Charlatanisme, blijspel in één bedrijf, dat meer naar