Herinneringen aan Rodenbach
Van de hand van de 86-jarige toondichter Remi Ghesquiere volgt hier een greep
herinneringen. Het is nog niet zo lang geleden dat Remi Ghesquiere uit Halle waar hij 28 jaar verbleef, werd uitgebomd en terug kwam naar zijn dierbaar West-Vlaanderen, de streek waar al zijn herinneringen gebonden liggen en waar hij voor vele jaren onder meer met Guido Gezelle heeft samengewerkt.
Wij troffen hem aan in zijn ruime woning in de Brugse Ezelstraat. Een kranige verschijning, steeds flink rechtop en met schitterende ogen achter de fijne brilglazen... Een reusachtige vleugel, ontelbare fardes met partituren, foto's aan de wand, portretten van de kinderen, herinneringen aan grote uitvoeringen.
Een klavierpartituur van Mozart staat open op de vleugel, maar zij verdwijnt wanneer de vergrijsde kunstenaar aan het vertellen gaat en herinneringen opdiept aan veertig, vijftig jaar geleden, toen hij met zijn mannen van Geluwe naar Roeselare trok om Rodenbach te vieren. Zijn nog steeds dartele vingeren glijden over de toetsen en met kloeke stem zingt hij zijn eigen Rodenbachslied. En andere volgen: De Vedel aan de zijde, Boven Gent rijst, Het Kerelskind, De Blauwvoet, Wij stappen geren, God onze Heer, Ja Knapen, Fantasia...
- U moet wel een grote liefde voor Rodenbachs werk hebben, Meester Ghesquiere, wanneer U een flink aantal van zijn gedichten hebt getoondicht.
- Mijn herinneringen aan Rodenbach... Zelf heb ik hem niet gekend, maar ik bewonder hem in zijn werken. Daar is zin en rhythme. Ik heb hem benaderd langs Verriest... Wel, ik zal daar eens over schrijven in West-Vlaanderen. Maar... zal die ouderwetse taal nog passen in het blad? Want, ik ben een volgeling en bewonderaar van Gezelle... Ik ben misschien de leste Westvlaming, en ik ga er trots op!
- En De trommel slaat, Meester Ghesquiere?
- Ja, dat is een lied dat ook nu nog graag wordt gezongen. Maar het werd niet door Rodenbach gedicht. Het leunt aan bij zijn werk, maar ik schreef er zelf woorden en muziek voor...
En opnieuw glijden de vingeren, en de ogen volgen het fijne sierlijke handschrift... Het Liedeke van den Roere (Pools Knapenlied) een fijn stukje muziek... Onderaan de partituur bemerken wij: 23 Mei 1953. Ja, Meester Ghesquiere rust niet ondanks zijn hoge leeftijd. Een andere farde wordt opgediept en door de ruime kamer klinken eenvoudige tonen van een dertigtal kleuter wijsjes, die eerlang worden uitgegeven en gemaakt werden op bekende en onbekende folkloristische teksten. Een kunstenaarsziel rust nooit.
RODENBACH is niet te scheiden van zijn voorgangers Conscience, Gezelle en Verriest. Twee van dit viertal heb ik goed gekend: Gezelle en Verriest. Maar Conscience en Rodenbach, alhoewel ik in hun tijd leefde, heb ik, tot mijn grote spijt, nooit gezien, noch horen spreken. Toch is hun invloed op mij en op mijn tijdgenoten - ik spreek van de jaren 1875-1885 - groot geweest. Ten tijde dat Rodenbach zijn Blauwvoet dichtte en zijn studentenkamp inzette (1875) waren wij meegesleurd door de stroom van verfransingen. In alle scholen heerste dwingeland ‘signe’. Ik persoonlijk droomde ervan later Frans te klappen met mijn zuster, toenmaals op een Franse kostschool.
In 1880, het jaar van Rodenbach's dood (ik was toen in 't zesde Latijn te Menen) las ik, bij toeval, Conscience's De Leeuw van Vlaanderen, ook zijn Kerels van Vlaanderen, en ook Camisards en Les faucheurs de la mort van Lamothe, waarin de Poolse strijd tegen de Russen beschreven stond. Toen kreeg mijn liefde voor het Frans een geweldige deuk. 'k Bewonderde onze helden van 1302 en de Poolse opstandelingen, maar en zag niet in dat er een lesse in lag voor mij en mijn taalgenoten. 'k En kende Rodenbach nog niet.
In 1881-1884 was ik op school te Torhout. Eerst bij E.H. Rooms, klasgenoot van Rodenbach en goede Vlaming, maar die geen woord repte over Rodenbach of over de Vlaamse strijd. 't Volgend jaar zat ik in E.H. De Visschere's klasse, broer van de gekende Vlaamse strijder, advocaat De Visschere. Daar hoorde ik voor de eerste maal iets voorlezen uit Rodenbach's werk: namelijk De nederlage der Nerviërs. Onze leraar las het met ontroerde stem en wij, leerknapen, waren mede ontroerd... Wie dichtte dat? waagde ik te vragen. - E.H. De Visschere bracht de wijsvinger aan zijn vooroofd, glimlachte eens, maar en dorst Rodenbach's naam niet uitspreken. Toch vernamen wij het later door een oudere medeleerling, P. Dewilde, reeds bekend met de blauwvoeterie.
In de hoogste afdeling leraarde een andere klasgenoot van Rodenbach: E.H. Vanden Bulcke. Deze, voor zover ik me herinner, 'n sprak nooit over hem. In die jaren nochtans (1883-1885) kreeg ik de Vlagge te lezen met de Retraite van Pé