Muziek
De toondichter van Gudrun
IN de jaren tachtig van de voorbije eeuw kwam Ernst Brengier, een jonge musicus van Sint Eloois Vijve, waar hij op 1 Maart 1873 werd geboren, naar Oostrozebeke wonen met zijn vader Petrus, bakker van stiel, die er een nieuw huis had laten bouwen in de Drogenbroodstraat. Thans werd aan dit woonhuis een gedenkplaat aangebracht, en de straat zelf wordt nu Ernst Brengierstraat genoemd. Van kindsbeen af ging Ernst geheel op in de muziek. Zonder ooit muziek geleerd te hebben, speelde hij al de wijsjes en deuntjes, die hij hoorde, onmiddellijk op het klavier. De muziekkunst was hem ingeboren, ook zijn vader kneedde zijn brood ‘op rhythme’ en zijn moeder Pharaïlde Dewulf zong oude Vlaamse liederen, onder meer van de oude David. Ernst schreef dit lied op en miek er een klavierbegeleiding bij. Het werd graag gezongen door de plaatselijke liederavond, heel gebouwd zoals het was op een suggestief jachthoornmotief. Na enkele tijd les te hebben gekregen van zijn oudere zuster en van meester Moerman uit Waregem, trok Ernst naar het Conservatorium te Gent. Daar kaapte hij al de eerste prijzen weg en overtrof zo zeer zijn studiemakkers, dat de jury hem buiten wedstrijd verklaarde. Na voltooide studies kwam de jonge muzikant naar het ouderlijk huis terug, en leefde en werkte daar in stilte voort, componeerde vele liederen op tekst van Gezelle, Rodenbach, René Declercq, Cyriel Verschaeve en anderen, ook een Cantate Oostrozebeke in 1897 op tekst van Jan Craeynest, een dorpsgenoot, naar aanleiding van het 75-jarig bestaan van de Koninklijke harmonie St Cecilia.
Daar er geen tuin was bij het ouderlijk huis, kwam hij dikwijls wandelen in onze hovingen. Omstreeks 1905 drukte hij eens de wens uit een opera te componeren en vroeg naar een tekst. Hem werd Rodenbach's Gudrun aan de hand gedaan, waarin hij smaak vond. Het dramatisch gedicht was echter veel te lang om als operatekst te kunnen dienen, het moest zeer besnoeid worden en teruggebracht tot een duizendtal verzen, ongeveer de lengte van Wagners muziekdramas. Op zijn verzoek sloeg ik de hand aan 't werk in verstandhouding met de toondichter, kortte de tekst in zodanig dat toch het wezenlijke uit Rodenbach's gewrocht behouden bleef. Ook om aan de muziek meer vrijheid te laten werden de verzen in librettovorm herschreven, doch ongewijzigd, zodat Rodenbach's verzen letterlijk werden bewaard. Verschaeve zou de voorkeur hebben gegeven aan een volslagen herdichting. Had ik hem een paar jaar vroeger gekend, dan zou hij het zelf aangepakt hebben en dan zouden wij het grote driemanschap Rodenbach-Brengier-Verschaeve in samenwerking gezien hebben. Ik zelf durfde noch kon het aan. Brengier wenste het ook niet anders, en de piëteit jegens dit hoogst begaafd en jonggestorven genie deed ons aldus handelen.
Ernst Brengier
Wanneer op 6 Juni te Deurne bij Antwerpen Gudrun in goede voorwaarden opgevoerd werd ter gelegenheid van de inhuldiging van een nieuw openluchttoneel, bleek het welk een machtige bezieling er van uitgaat. Niemand minder dan Karel Van de Woestijne noemde Rodenbach's Gudrun geniaal. Paul Gilson noemt Brengier's schepping op zijn beurt: een somber en groots epos. Rodenbach trachtte naar een synthesis van alle kunst. Bij de opvoering van het drama zou men bijvoorbeeld, om nog meer stemming en atmosfeer te scheppen, de liederen kunnen afzonderlijk onderlijnen: het Wikingslied in het begin van het tweede bedrijf, het slotkoor van het vierde, waarvoor de woorden te kort schenen om dit groots ogenblik weer te geven: Gegroet, o wilde wrekers; ook de bacchanale in het begin van het vierde bedrijf, en vooral het machtige slot, waar Wate bij de bevrijding neerstort en de nieuwe dageraad begroet:
Een nieuw vrij volk ontsta
lijk in de aloude heldentijden
eerst door de stervende Wate uitgegalmd en daarna herhaald door een triomfantelijk Wikingsleger, een zang gebouwd op het Wikingsmotief dat het hele drama draagt:
Uit houwe trouwe wordt Moerland herboren,
Ieder zelfbewust, groot en vrijvoelend volk, zou daar een jaarlijks nationaal feest van maken.
Toen men te Brussel het ontstaan van het muziekdrama vernam, bood de Muntschouwburg de toondichter een eerste opvoering van Gudrun aan, doch in het Frans. De klavieruittrek, door Brengier zelf geschreven, gaf de tekst aan in vier talen, de oorspronkelijke, het Duits, het Frans en het Engels. U kunt denken dat dit voorstel voor de componist een geweldige bekoring inhield, een onverhoopte kans. Doch Gudrun, in eerste opvoering, in het Frans! Brengier was de lievelingsleerling van Benoit geweest, die bij laatste wilsbe-