architecturale van zijn ontwerpen. Zoniet is hij gedoemd tot zinloze namaak en verstarring. Zoniet verliest hij zijn primaire raison d'être. Bijdragen van eigen inzet en innerlijke ervaring zijn hem van node. De gegevens van ingenieurs moet hij zó begrijpen en bewerken, dat hij ze niet slaafs, doch scheppend aanwendt. De architect moet progressief evolueren. To be a mirror is not enough.
2. Planning. - Dit sluit het schikken in, van alle eenheden van een gebouw of van een groep, op alle verdiepingen en niveau's, en in alle doorsneden. De innerlijke samenwerking van alle plans en doorsneden is een key-point, een grondslag bij het ontwerpen. Die hoedanigheid gaat verder door tot de minste details van constructie en van uitrusting (verwarming, verluchting, enz.) en wordt dan vervolmaakte organisatie.
3. As. - Zij hoeft noch recht, noch centraal te zijn. In bijzondere gevallen, waar het mogelijk en passend is, zoals bij monumentale opgaven mag men wel grijpen naar de symmetrie. Dit is de Beaux-Arts-methode, ook nog genoemd la grande manière. De studie ervan is onontbeerlijk. Maar er zijn nog andere methoden. Robertson bepaalt de as als een denkbeeldige lijn, op het plan-diagram getrokken, om de hoofd- en secundaire elementen ervan te bepalen en in het brein te prenten. Zij is een visuele herinnering aan de intentie van de architect aangaande de situaties en de connecties van inwendige en uitwendige volumen. Maar de architect moet een intentie hebben; hij moet iets zien, iets willen. Robertson zegt: scheppende verbeelding, actueel verlangen. (Zonder visie, zonder wil ontwerpt men alleen met formules). Dat is zaak van temperament, van ervaring en van nooit vermoeiende studie. Derhalve zijn er weinig groten onder de architecten, en zeldzamer nog zijn degene die het peil van bereikte grootheid wisten te behouden.
4. Structuur. - Structuur is niet de basis van architectuur. Het programma is primair, het dicteert de vormgeving en de algemene functie. Daarop volgt een bouwsysteem. Mocht echter de constructie-mogelijkheid ontoereikend zijn, dan wordt noodgedwongen het programma herzien en beperkt.
De geschiedenis van de architectuur vertoont bij elke stijl, achtereenvolgens: een oorsprong, een begin-stadium (archaïsme), een groei, een rijpheid en een verval. Zij toont eveneens aan dat er fouten worden bedreven bij het experimenteren van nieuwe formules die - soms maar een tijd lang - oudere bouwformules vervangen. De Egyptenaren, de Grieken, de Romeinen, de Middeleeuwen, de Renaissance, en de daarop volgende perioden kunnen vanuit dit standpunt besproken worden. Eveneens het hopeloos geval van uitgebloeide perioden, zoals einde-barok of de neo-stijlen.
In dat licht gezien is de negentiende eeuw een nieuwe dageraad. Wij bezitten in de skeletbouw een nieuwe constructiemethode. Wij vermogen een nieuwe periode tot stand te brengen, de geschiedenis waardig, deze tijd zijnde het beginstadium ervan. Skeletbouw t.t.z. een zeker aantal kolommen en dragende vloeren, brengt veel nieuws mede o.m.: de gedragen wanden, het vrij plan op elke verdieping, de volle vrijheid in de behandeling der gevel-openingen (bijzonder wanneer door het gebruik van cantilevers of consoles, de buitenwanden van de kolommen worden geïsoleerd. De huid van het skelet is in vele gevallen, nog van baksteen, al lijkt dit paradoxaal; het aloude, dragende materiaal wordt nu eenvoudig gedragen op een nieuw materiaal. En dit wegens de vele voordelen van de baksteen (economie, patine, weerstand aan klimaats-invloeden, enz.). Soms is de huid van natuur- of artificiële steenplaten. Hier en daar was ze volledig van metaal of glas; de illusies daaromtrent zijn reeds gevallen. Skeletbouw kan gepaard gaan met prefabricatie. Hij kan ook van hout zijn (het hout heeft nog een grote rol te spelen). Skeletbouw zou het demonteren eenvoudig weg kunnen toelaten. Alleen de monumenten zouden massief worden opgetrokken.
5. Expressie. - Men kan uitdrukken: het doel van de opgave, ófwel de structuur, ófwel het ik van bouwheer of bouwmeester (smaak, standing, opvatting) ófwel de technische behandeling van de omsluitende materialen. In bepaalde perioden was de structuur bindend. En uit de hindernis (kolommen en steunberen, bv.) werd het leitmotiv van expressie geboren. In andere perioden ging het er meer om, op structurale delen, ornamenten te appliqueren. Er ontstond scheiding tussen constructie en opsmukking. Ook tussen binnen en buiten. In de baroktijd bijv. wordt de façade een theatraal-effect, dat weinig rekening houdt met het interieur. Is dat vals en oneerlijk? Voor Robertson - zoals voor ons - lijkt het een waarachtige expressie, niet echter van constructie of van materiële eisen, maar wel van het ideaal van vormschepping dat een boodschap medebracht, onafhankelijk van een structuur, die haar technische grenzen had bereikt.
In onze tijd hoeft de structuur niet uitgedrukt. Het is de moeite niet waard, uitgenomen daar waar de ingenieur creatief optreedt, zoals bijv. bij bruggenbouw of bij een wolkenkrabber met honderd verdiepingen. Onze tijd is er nu op uit, 't zij de expressie van de functie, 't zij het
ik van de architect of van de bouwheer te exalteren, tot het dramatische toe. Beide expressies moeten geleidelijk, dus zonder afbreuk met het publiek.