mingen? Het staat al à priori vast, dat de roes en de illusies, die zo rijkelijk uit de bloedgrachten van 1918 opstegen, ons in 1945 geen parten hebben gespeeld. Scepticisme, verbittering en zelfs systematische wanhoop namen nu de plaats in. Eerbied voor het leven, mensenliefde, trouw, ridderlijkheid, recht, offervaardigheid en zelfs heldenmoed waren neergehaald, vervalst en in de vergeethoek geworpen. In de hopeloze kilte van dat nihilisme moest het toneel wel een gans andere weg op dan in 1920. De uitweg werd gezocht, ofwel in een absurde vlucht in de hopeloze Negatie, die tot niets leiden kon; ofwel in een geduldige hersamenstelling der waarden; ofwel in een stoute uitwijking naar het rijk van de geest.
Grote gebaren, dreunende woorden, schetterende decors moesten dus niet worden verwacht; niets van wat op extase, uitbundigheid of romantiek leek. De naoorlogse dramatiek vertrok van het zuivere niet, van de puinhoop. Zij schiep een eenvoudig, sober, vaak naakt realisme, dat aandoet als een eerbiedig herbeginnen. De ‘kleine’ waarden van het Leven, de enige die aan de oorlog waren ontsnapt, werden opnieuw als kostbaarheden ontdekt: de kameraadschap in nood, de familie-rond-de-tafel, de kinderlijke snakerijen, de twisten om futiliteiten, de tegenslagen van iedere dag, de ongekunstelde verliefdheid, enz. Er is een grondig verschil met het realisme van vóór 1914. Toen was het gewild overladen met schilderachtige, tendentieuse of effectzoekende details. In uitbeelding als in inhoud werd er naar gestreefd de illusie te wekken van volledigheid. Het huidige realisme, dat we dan ook liever verisme noemen, wil een begrip geven van de essentie der dingen.
Deze essentie der dingen wordt dan bij een Thornton Wilder poëtisch, wijs, gelaten of weemoedig, als in zijn onvergetelijk ‘Ons Stadje’; bij een Arthur Miller, tragisch, als in zijn meesterwerk: ‘De Dood van een Handelsreiziger’; bij een Anouilh onvatbaar achter de algemene verwording.
In weerwil van een eeuw physische en chemische wetenschappen,
Spiritualisme. Vergeestelijking van Inhoud en Vorm. ‘Dialogues des Carmélites’ door Georges Bernanos. Regie Mme Tassencourt. (Théatre Hébertot, Parijs).
die alles, ook het leven, herleidden tot een functie van atomen en energie, voelt de hedendaagse sterveling wel, dat hij in een uitsluitend materiële wereld niet leven kan. Daarvan werd hij zich ten volle bewust na de titanische ‘materialen’-veldslagen van de laatste Wereldoorlog. Als in een dergelijke wereldorde de geestelijke zaken geen onderkomen meer vinden kunnen, dan vlucht de kunst er mee op een bovennatuurlijk plan. De laatste paar jaar zagen aldus uitgesproken successtukken ontstaan, die evenals de Griekse Tragediën, de kwestie behandelen van de spirituële, eeuwige bestemming van de mens, boven en over dit aardse bestaan heen. Maanden lang houden deze voorstellingen het vol op de planken van de meest mondaine theaters van Londen en Parijs. Nadat de moderne mens hetzelfde probleem heeft ontvlucht door weg te blijven uit de kerk, zoekt hij het weer op in de schouwburg.
Het religieuze vraagstuk wordt, dat spreekt van zelf, niet door alle dramaturgen secundum Lucam behandeld, alvast niet door Sartre in zijn ‘Le Diable et le bon Dieu’ bijvoorbeeld. Maar het kan toch niet aan het toeval te wijten zijn, dat de Katholieke versies, zowel in ‘Sur la Terre comme au Ciel’ van Hochwälder als in ‘Dialogues des Carmélites’ van Bernanos, veruit de grootste schlagers blijken te zijn. Hoe dan ook, de dramatische Kunst heeft het probleem te behandelen gekregen en als zij haar verantwoordelijkheid begrijpt, kan zij er grote dingen mee verwezenlijken.
*
Het valt moeilijk te ontkennen, dat beide beschouwde stromingen, Verisme en Spiritualisme, van diepgaander betekenis zijn dan het gelegenheidsgeschal van het Expressionisme. Schenken zij echter aan de toneelkunst zelf verrijking en versteviging? Het lijdt geen twijfel, dat het Expressionisme op het gebied van de uiterlijke vormgeving, na een paar jaar al heel wat meer verwezenlijkt had dan onze huidige veel tragere ontwikkelingsgang. Maar wat bleef er bruikbaars van over, dat niet dadelijk tot een leven- en smakeloos cliché verviel? Zeker, op het gebied van speelstijl had het gedemonstreerd, dat decor en spelrhythme geen afzonderlijke elementen van een toneelvoorstelling waren, dat zij één vaste expressieve kunsteenheid dienden uit te maken. Goed. Maar die