levensnabijheid! Hoeveel onvermoede expressiemogelijkheden heeft een Permeke van de deformatie zijner figuren weten af te dwingen! Enkel één wet erkent de kunstenaar, die der schoonheid-scheppende levensverbeelding, zelfs als hij daartoe moet doordringen in regionen, waar de reflexie geen toegang heeft. Wat kan ons trouwens de perspectivistische vervalsing, als een zoveelste vorm van deformatie, schelen, indien daardoor het essentiële van een kunstervaring beter tot zijn recht komt?
Maar de énige wet waaraan alle kunst gebonden blijft, laat zich hier niettemin reeds gelden. Levensverbeelding is verbeelding van menselijke emoties, van menselijke gevoelens, met de nadruk op het menselijk gehalte van de expressie, van de getuigenis en van de boodschap. Laten wij grif toegeven dat dit menselijk gehalte bij vele modernen door de kaders springt, zo intens vol leven werd het op de doeken vastgelegd door de grote expressionisten, door vele andere zoals Modigliani, Rouault, Kandinsky, ook door Chirico met zijn obsederende ruimtebeleving en door Picasso in vele zijner werken, de ‘époque bleue’ vooral, waarin hij als geen ander suggereerde wat een lijdende mensheid aan wee en miserie in zich draagt.
Eens dat deze beperking aanvaard is, laten wij dan de kunstenaar recht hebben op zijn hem soms zo eigen ontspanningsvorm, de ‘Spielerei’, het picturaal capriccio, waarin hij zich amuseert met een kleur, een krinkel of een kronkel, zo kleuternaïef dat wij het instinctief niet als een diepere uitdrukkingsvorm kunnen ervaren. Laten wij dit niet zo ernstig nemen, alsof de artistieke sensibiliteit van onze tijd ervan afhing! Het verschil is echter soms, tragisch genoeg, hierin gelegen dat de moderne kunstenaar toch wil dat wij zijn ‘Spielerei’ als een gesublimeerde en geabstraheerde levensver-beelding interpreteren! Zijn wij geneigd de loutere abstractie als een harmonie in zichzelf te appreciëren in tapijt- en vaatwerk, in mozaiek en decoraties, omdat wij van dit alles geen levensgetuigenis verwachten, dan voelt de niet-figuratieve kunstenaar zich in zijn diepste aspiraties beledigd. Zo belanden wij opnieuw in de grenssituatie der moderne kunst, waar de abstractie, de niet-figuratie, de opzettelijke natuurnegatie weer het monopolie opeisen komt een levenskunst, en op de koop toe, nog de enig-moderne existentieel-verdiepte levenskunst te zijn! Wat is dan die passievol beleden non-figuratie: de grote kans, die de moderne kunst in haar bereik heeft of het teken van haar diepste verwording?
A priori kan men aan de kunstenaar het recht niet ontkennen te abstraheren. Een zaak in haar essentie uitbeelden is altijd reeds in een zekere mate abstraheren, omdat men ze onttrekt aan haar bijkomstigheden. Doch als ten gevolge van een reeks redeneringen de abstractie norm wordt, een soort ‘art pour l'art’, is zij in plaats van een verovering een nieuwe dwangbuis voor de verbeelding. Aldus is de onbeperkte vrijheid, die de plastische kunstenaars voor zich hebben opgeeist, ook oorzaak geworden van de partiële desintegraties, die zich in elke moderne stroming sedert het Kubisme, niet alleen ten koste van de tradities en de voor dood verklaarde waarden van de vorige ismen, maar vooral - en dit is het ergste wat gebeuren kon - soms ten koste van het menselijk gehalte tout court hebben doorgezet!
De plastische kunstenaars, die zich verzetten tegen wat zij een verliteratuurde kunstcritiek noemden, zijn zelf beginnen philosopheren. De expressionisten, die ook de techniek vernieuwden, waren nog uitgegaan van humanitaristische motieven. Over het algemeen zindert hun werk van menselijke ontroering, des te suggestiever naarmate hun techniek zich tot het essentiële beperkte. Juist die menselijke essentie werd weer verguisd, zoals vroeger het anecdotisch object. Zoals Ensor vroeger reeds zijn koloriet had losgemaakt van de natuurgetrouwe kleur, zo wilden thans de kubisten de vorm - die zij hun innerlijke vorm gingen noemen -, losmaken der naturalistisch-ervaarbare werkelijkheid. Het object werd geanalyseerd, zoals men in de metaphysica begrippen ontleedt, en dit volgens de regelen van een ‘plastische logica’.
Deze vindt men het origineelst terug bij Picasso en Braque, in hun kubistische periode. Kleur en vorm heten er verabsoluteerd tot niets anders dan zichzelf, het object is onkennelijk geëcarteleerd, de picturale maatstaf is de enige die kan aangelegd, bij gebreke aan andere gegevens en de ‘poésie pure’ die hier wordt nagestreefd is een beaat in haar eigen perfectie levende harmonie. Een plastische entiteit, met een ideële transfiguratie der thans onherkenbare ervaring, die aanleiding gaf tot de creatie! Voorwaar een artistieke revolutie! Met één borsteltrek zijn alle traditionele waarden weggeschilderd: object, perspectief, schaduw, schoonvormelijkheid en levenservaring! De ogen dienen om te zien, hebben dus recht op een autonome, optische aesthetica, die zich verlustigt in pure kleurakkoorden, in optische harmonieën, - zoals Bach dit in zichzelf volmaakt evenwicht bereikte in de algebraïsche puurheid van zijn fuga's.
Waar de moderne schilders aldus een louter picturale maatstaf wensen aangelegd te zien, ten overstaan van kleuren, lijnen en vormen, die enkel zichzelf tot doel hebben, spreken zij echter zelf voortdurend van ideële transfiguratie of vergeestelijkte materie. Wij hebben dus het recht ons af te vragen waarin die vergeestelijking bestaat! Wij moeten de transfiguratie kunnen ervaren in de betekenis, waarin de kunstenaar ze creatief heeft willen mededelen. Wij kunnen het echter meestal niet. De abstractie is een philosophische dimensie, geen plastische. Betekenis heeft een abstractie alleen, indien zij betrokken wordt op een menselijke inhoud, die als waardemotief geldt. Picturale kwaliteit is picturale kwaliteit, een constituerend deel tot picturale levensver-beelding, een element der kunst - maar op zichzelf geen volwaardige kunst. Een autonome plastische entiteit is een autonome plastische entiteit, zonder meer. Beide zijn elementen in functie van de kunst, maar zinloos indien zij tot eigen glorie worden verabsoluteerd. Wat betekent ten slotte ideële juistheid, indien men voor een abstract werk komt, waarin men geen het minste menselijk gehalte meer terugvindt! Hieruit kan men afleiden dat men de werkelijkheidservaring over het algemeen niet totaal verkrachten kan, zonder ook tegelijk de suggestieve levensverbeelding van het kunstwerk in de kern aan te tasten. Het betekent in elk geval dat een loutere abstractie het werk blootstelt aan de grootste interpretatieve willekeur, omdat het gelijkt op een ondoorgrondelijkheid waarvan de kunstenaar het geheim verborgen houdt als een secretum meum mihi.