genade van het idealisme beschikken, zullen u zeggen dat men deze richting over misschien nog geen volle eeuw alleen nog kortweg schilderkunst zal noemen, omdat er, volgens streng plastische normen, geen andere soort van schilderkunst bestaat Maar ondertussen moeten wij trachten niet naast elkander wèg te praten, en moeten wij ons bedienen van dat gebrekkige middel woord en van immer ontoereikende definities.
Woordenboeken en encyclopaedieën plegen de abstracte schilderkunst toe te lichten als een tendens in de moderne kunst welke het herkenbare negeert, geen rekening houdt met de natuur en een uitsluitend aesthetische sensatie wil verwekken door middel van lijnen, vormen en kleuren. Dat is veel en weinig. Met zulke lapidaire formulering zouden wij kunnen vertrekken als wij eens in 't lang en 't breed mochten uitweiden over wat men mag begrijpen onder herkenbaar en natuur, en indien men dat uitsluitend aesthetisch eens duchtig in twijfel mocht trekken. Maar ik geloof dat wij ons moeten hoeden voor dit zeer... abstract gefrazel over een zo... concrete kunst, en dat wij enkel terzake kunnen blijven indien wij ons houden aan een beschouwing van de ontwikkeling der schilderkunst tijdens de jongste honderd jaren.
*
Sinds, met het impressionisme, de onderworpenheid van de schilderkunst aan object en zgn. werkelijkheid revolutionnair betwist werd, zijn de grondslagen gelegd voor een jarenlange strijd waarmee de volstrekte onafhankelijkheid en de absoluut autonome rechten van de schilderkunst werden nagestreefd, en waarvan de abstracte kunst het integrale resultaat is geworden. Al wat sedertdien als nieuwe waarheid werd verkondigd - het fauvisme, het kubisme, het expressionisme, het futurisme, het constructivisme en zijn aanverwante
scholen, het simultaneïsme, etc. - is niets anders geweest dan een, soms gecamoufleerde, stap naar de abstractie, niets anders dan een onbewuste bijdrage tot de verbeten vrijmaking die
Jo Delahaut, Gerhythmeerde nauwkeurigheid, 1952 (Verz. Pierre Janlet, Brussel).
àlles uit de weg moest ruimen wat de schilderkunst kon beletten zichzelf en niets anders dan zichzelf te zijn. Eén uitzondering: het surrealisme, de beweging waarvan nu wel voldoende geweten is dat zij literair en niet plastisch was. En dan nog... Miro en Arp - toevallig twee bij wie de literatuur onder de plastische qualiteiten verdwijnt - zijn, met hun vergedreven aandacht voor factuur en compositie, langs een omweg de abstracte kunst zeer nabij gekomen.
De ingrijpendste en moedigste omwenteling is stellig die van de impressionisten; zij stonden nog tegenover het onaangetaste bestel der conventies die de af-beelding, de voorstelling, de figuratie als hoogste wet en hoogste doel proneerden. En in plaats van de voorstelling, die hen weliswaar nog niet volledig koud liet maar toch al niet meer zo bizonder interesseerde, wilden zij het licht schilderen. Voor drie persoonlijkheden was dit impressionisme te eng: van Gogh die een delirische expressie der kleuren wenste en het onderwerp met zijn eigen tragiek laadde; Gauguin die de coloristische waarden in een a.h.w. symboliserende scala van samensmeltende tonaliteiten wilde africhten, en ten slotte Cézanne bij wie de vorm (de driehoek, de cylinder, de kegel...) in zijn volstrekte onafhankelijkheid van de sferische omgeving hoogste gebod werd.
De eerste twee maakten het fauvisme en zijn kleurenzuiverheid mogelijk; de derde leerde aan hen die de kubisten zouden worden, het schilderij volgens rationele constructiewetten opbouwen en ontsluierde hun de eigen realiteit van het object.
Al deze omwentelingen vormden grote schreden naar de zelfstandigheid van de schilderkunst ten opzichte van het motief of het visueel herkenbare. Men veroorloofde zich meer en meer vrijheden t.o.v. het onderwerp, men vervormde en transponeerde het, - steeds meer en meer doordrongen van de onbelangrijkheid ervan uit schilderkunstig oogpunt. Wat niet belet dat het object, hoe nauwelijks herkenbaar ook, blééf. Zoals het zich ook handhaafde in de bijkomstige stromingen, in het expressionisme dat de innerlijke, zo individualistisch mogelijke reflexen op het geziene trachtte uit te drukken (Latem, Die Brücke, en, nog enigszins. Der blaue Reiter) of in het futurisme dat, met een eer zwakke oorspronkelijkheid, het mobiele uit de zichtbare realiteit met laat-impressionistische kunstgreepjes poogde te immobiliseren.
Slechts de strekkingen die uit die verwijdering tussen schilderkunst en model de laatste consequenties durfden trekken, hakten de knoop door en schiepen die volledige vrijheid waarin de schilderkunst - de kunst van de kleuren, de vormen en de lijnen - zich ongedwongen kon ontplooien en perfectionneren. Het waren het constructivisme in