Vlaamse vroomheid langs Vlaamse wegen
MET kruisen en kapellen ligt het Vlaamse land als bezaaid, tekenen van Vlaamse vroomheid langs dorpsweg, landwegel, straat en stadsplein. Ondanks vervolging en godsdienstoorlog, vreemde overheersing en antigodsdienstige gewelddaden hebben de eenvoudige monumentjes van kunst en volkskunst van de middeleeuwen tot op heden langs de wegkant standgehouden.
Bewijzen van deze bestendige Vlaamse vroomheid langs de Vlaamse wegen vindt men bij de vleet. Eén interessant voorbeeld kan volstaan. In het meesterlijk boek van Dr Maurits Gysseling Toponymie van Oudenburg, een studie over de plaatsnamen in een onzer oudste Westvlaamse nederzettingen, reeds als Aldenborg in 866 bekend, kan men de plaatsnamen opsporen die met het H. Kruis, O.L. Vrouw of een heilige in verband staan.
In 1190 was er een
Sinte-Kruiskapel, aldaar door de Heer van Oudenburg en zijn vrouw gesticht, in 1219 aan de Duitse Orde geschonken en later nog als
Kamerlingskapel bekend. Vóór de Geuzentijd stonden er verschillende kruisen te lande: het
Inegravens-kruis, naar een familienaam uit de 13
de eeuw; verder het Kruis op de hoek van de Kwade Weg en een landweg,
bij het
Kruisestik; eindelijk een Kruis, naar hetwelk de
Kruiseweg genaamd werd. In 1555 stond er ook een
Ons-Heren-Huizeken op het Kerkhof, 't was vermoedelijk een Calvarie.
Ook O.L. Vrouw kreeg haar deel. Op de hoek van de Oude en de Nieuwe Bruggeweg stond tot vóór 1674 een kleine kapel. In 1718 vermeldde men aldaar het Onze-Lieve-Vrouwe-Boomken, nu nog genaamd het Vrijboompje, aan hetwelk vroeger waarschijnlijk een kapelleken hing. In de onmiddellijke nabijheid bevond zich het Galgestik, waar tot op het einde van de 18de eeuw terechtstellingen plaatsgrepen. Oude lieden vertelden dat veroordeelden, die aan de galg konden ontsnappen en het Vrijboompje bereikten, aldus ingevolge het oude asylrecht, hun vrijheid herwonnen.
Ook de Halle van Oudenburg, reeds in 1170 vermeld, droeg vanaf 1407 een Onze-Vrouwen-Huizeke in de gevel, juist lijk dit ook het geval was in de oude steden Brugge en Ieper.
Er was nog meer! Ook straten en huizen, instellingen en percelen werden van overouds benaamd en te Oudenburg, zoals in de andere oude plaatsen van onze gouw, vond men in de loop der tijden heel wat heiligennamen terug, zodat ook hier, in zekere zin, de plaatselijke voorkeur in devotie duidelijk geuit werd.
Sint-Arnoud, die te Oudenburg in 1084 de Sint-Pietersabdij stichtte, wordt veelvuldig als plaatsnaamdeel vermeld. Men vindt zijn naam verbonden, aan een hospitaal (1216), twee hofsteden (1460-1483), een weg (1484), een brug (1561) en in de moderne tijden aan een herberg, als verre herinnering aan Sint-Arnoud, de brouwerspatroon! Sint Antheunis ontdekt men als huisnaam (1508), evenals Sint-Joris (1500), naar deze laatste is ook een Schuttershof genaamd (1508), terwijl evenmin een Sint-Sebastiaanshof (1508) ontbreekt. Wegen worden genaamd naar Sint-Pieter (1406), Sinte-Mariën (1413) en Sinte-Godelieve (1551). Naar Sint-Krispijn heet een herbergschoenmakerij (19de eeuw).
Uit dit karakteristieke voorbeeld van het stadje Oudenburg ‘door de eeuwen heen’, blijkt voortreffelijk - zoals dit trouwens voor ieder nederzetting met enig geschiedkundig verleden voortreffelijk zou blijken - dat de vroomheid van onze voorouders zich niet eenzijdig uitdrukte maar zowel het H. Kruis, als de Lieve-Vrouw en Gods heiligen omvatte. Dergelijke levensechte bewijsstukken zijn als rijkversierde kapitalen in de annalen van de openbare oud-Vlaamse vroomheid.
De gewelddaden van de Beeldstormers en de godsdienstvervolging van de sansculotten vermochten het niet deze uiterlijke kentekenen van Vlaamse godsdienstzin te doen verdwijnen. Veel werd verwoest, dat in komende tijden uit het puin zou verrijzen. Een geschiedkundig overzicht van de treurige antigodsdienstige maatregelen in onze gewesten onder het Frans