West-Vlaanderen. Jaargang 1
(1952)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
Het oratorium ‘De komst des heeren’DE provinciale cultuurdagen van West-Vlaanderen, dit jaar aan de muziekkunst gewijd, zullen bekroond worden met een integrale uitvoering van het oratorium De Komst des Heeren van Joseph Ryelandt. Deze uitvoering zal plaats hebben in de schouwburg te Brugge op Zondag, 30 November a.s., volgens het kerkelijk jaar de eerste Zondag in de Advent. Het is de eerste maal dat dit meesterwerk, geschreven in 1906, volledig wordt uitgevoerd in ons land... Het beleefde weliswaar reeds in 1909 een schitterende vertolking te Rotterdam in de Doelezaal onder de leiding van B. Diamant met 350 uitvoerders. En later volgden in Nederland nog verscheidene uitvoeringen: te Arnhem in 1927, te Leeuwarden in 1928, en in 1938 te Leiden en Den Haag. Bij het lezen van de partituur vraagt men zich verwonderd af hoe het mogelijk is dat een heerlijke koorcompositie als deze, in eigen land nog geen enkel dirigent heeft gevonden die zich heeft laten bekoren om dit werk tot klinken te brengen. Zeker, op gebied van stemmenmateriaal stelt het grote eisen: het is bijna doorlopend voor dubbel koor geschreven. Doch andere grote koorwerken die ondertussen in concertzalen of langs de radio om hun beurt kregen, stelden even hoge eisen op dit gebied. Het is daarbij een zeer dankbaar werk, vol rijke afwisseling, op verheven, gewijde teksten, met een weelde van ontroerende soli en grootse korenpracht. Er was hier zeker een miskenning, of minstens een vergetelheid goed te maken. Ze zal worden goedgemaakt, en op schitterende wijze. Daarom dient hulde gebracht aan hen die deze revanche in eigen gouw hebben mogelijk gemaakt. Aan de Provinciale Raad allereerst, die moreel en finantieel de onderneming heeft gesteund; aan het muziekcomité van de cultuurdagen dat onder het dynamische voorzitterschap van Bestendig Afgevaardigde J. Storme de plannen voor een waardige Ryelandt-hulde heeft ontworpen; aan de twee dappere Westvlaamse koren, wier vorige prestaties borg staan voor een onberispelijke en geestdriftige vertolking van het zware koorgedeelte; aan hun twee onvermoeibare leiders, die edelmoedig het werk der voorbereiding op zich namen en uit bewondering en genegenheid voor Meester Ryelandt zich volgaarne van het podium terugtrekken om de door hen gedrilde schare zangers aan een vreemde leiding toe te vertrouwen. Het zal inderdaad de koorleider van het N.I.R. zijn, dhr Leonce Gras, die de algemene leiding der koren en deze van het orkest van het N.I.R. op zich zal nemen. Daarom moeten dhr Jan Boon, directeur-generaal der Vlaamse uitzendingen, en dhr Corneel Mertens, diensthoofd voor de ernstige muziek bij het N.I.R. samen met de dirigent, solisten, orkestleden en technici in de dankbaarheid van West-Vlaanderen betrokken worden. Zij maakten het mogelijk dat een meesterwerk van een Brugse toondichter te Brugge zelf, door Westvlaamse koren, eindelijk, en in de beste voorwaarden wordt uitgevoerd en buiten de grenzen langs de radio wordt uitgezonden.
De Komst des Heeren is het tweede van de vijf grote oratoria welke Ryelandt heeft geschreven. Eerst kwam in 1904 Purgatorium, op. 39 op Latijnse woorden uit de psalmen. En op 37-jarige leeftijd voltooide de componist het werk dat opusnummer 45 draagt. Het is eveneens getoonzet op woorden uit de Heilige Schrift en bedoeld voor soli, dubbelkoor en orkest. De partituur met zang en reductie voor klavier werd uitgegeven bij Novello te Londen met Nederlandse en Engelse tekst. Er bestaat een Duitse en Franse vertaling van de woorden. In 1909 volgde dan het oratorium Maria (op. 47); in 1914 Agnus Dei (op. 56) en in 1922 Christus Rex (op. 79). Wanneer men ziet dat in het werk van Ryelandt dan nog zeven gewijde cantates vermeld staan, vier grote missen en tal van andere vocale composities op godsdienstige onderwerpen, krijgt men de indruk hier te staan voor een toondichter wiens voorliefde voorzeker naar de religieuze schepping is gegaan, hoe talrijk en merkwaardig zijn zuiver instrumentale gewrochten ook mogen zijn. Dit moet de natuurlijke drang geweest zijn van een kunstenaar met diep geloof en intens godsdienstig gevoel. Want het is ontegensprekelijk een van de schoonste lichtpunten van Ryelandt's kunst: dat ze steeds rechtzinnig is. Nimmer schijnt deze edele mens een noot te hebben geschreven waarmede hij niet oprecht bedoelde een waarachtig gevoel van zijn hart uit te drukken en mede te delen. Juist daarom klinkt zijn muziek zo eenvoudig en stelt ze geen problemen. Men zoeke er geen gewrongen vormen, geen dissonant óm de dissonant. Om de aandacht op zich te trekken kan deze mens niet schrijven. Alleen dan gaat hij aan het componeren, wanneer hij iets te zeggen heeft. En daarom vernielt hij veel composities uit het begin zijner kunstloopbaan: omdat ze naar zijn mening zijn gedachte niet precies genoeg uitdrukken of zijn gevoel niet voornaam genoeg weergeven. Daarom zwijgt zijn stem op de avond van zijn kunstenaarsleven: omdat hij - naar zijn nederige mening - niets nieuws meer heeft te zeggen. Religieus, rechtzinnig, eenvoudig, nederig... Moet een | |
[pagina 202]
| |
dergelijk kunstenaar niet een weinig buiten de toon vallen in onze huidige tijd? Maar welk lichtend voorbeeld voor de jongeren... Grote en blijvende kunst heeft Ryelandt geschapen. Uitzonderlijk begaafd, classiek geschoold door een ernstig en gestreng meester, gevoed door de studie van de grote meesterwerken in de verschillende kunsten, breed ontwikkeld door zijn humanistische vorming moest hij zich als van zelf bij voorkeur aangetrokken voelen tot de grote muziekvormen als kamermuziek, symfonie en oratorium; naar waarachtige dichters voor de teksten zijner kunstliederen, zoals hij in Gezelle er een ontmoette; naar onsterfelijke onderwerpen zoals de psalmen en andere Schriftuurteksten, voor ons, gelovigen, reeds onzeglijk waardevol om hun Goddelijke inspiratie.
De Komst des Heeren is opgedragen aan de nagedachtenis van Cesar Franck. Het is onloochenbaar dat het beeld van de geniale en eveneens religieuze pater seraphicus van de muziek Ryelandt tijdens zijn compositiewerk als een ideaal voor ogen moet hebben gestaan. Ook Franck had zich vooral op de grote muziekvormen toegelegd; hij ook had zijn mystieke aanleg muzikaal uitgeleefd op onsterfelijke Evangelieteksten als die der acht Zaligheden, op verheven gebeurtenissen als die der Goddelijke Verlossing; hij ook voelde zich steeds bizonder gelukkig ge-inspireerd in de passages van bovenaardse beschouwing en rust, en minder handig in de behandeling van geweldige menselijke passies of van rollen van kwade geesten... In het werk treden vier solisten op. Een baryton voor de rol van Christus; een tweede baryton voor de woorden van de Profeet, van de Apostel en van Elias; een tenorstem is er nodig voor de recitatieven en een sopranostem voor de rollen van de Engel en van de Christene Ziel. Onnodig te zeggen dat de vertolking dezer rollen veel tact onderstelt: bij de uitvoering van een gewijd werk als dit kan een profane interpretatie door de solist inderdaad een onterende smet werpen op het hele werk. Voor de uitvoering echter van 30 November a.s. zijn we reeds gerustgesteld! Maria Ceupens, sopraan; Frans Mertens, tenor; Renaat Verbruggen en Tony Vanderheyden, bassen, staan borg voor een volwaardige interpretatie hunner rol. De toondichter heeft zijn werk opgevat als een groot triptiek. De twee zijpanelen zijn eerder groots en decoratief, het middenluik bizonder innig en ingetogen gehouden. Deze opvatting werd ten slotte ingegeven door de indeling van het onderwerp zelf. Het gaat hier om de driedubbele komst van Onze Heer Jezus Christus. De tweede Persoon van de H. Drievuldigheid is mens geworden en op aarde gekomen om het mensdom uit de dood der zonde te verlossen. Dit is de tijdelijke komst des Heren. Zij biedt de toondichter gelegenheid stil te staan bij de aankondiging van de Verlosser en uiting te geven aan de gevoelens van verlangen naar de Messias welke het Joodse volk bezielden. Als een der motieven van deze adventsmuziek verschijnt in de koren het gestyliseerde gregoriaans Rorate, caeli. Dan volgt het Evangelieverhaal van Christus' geboorte, voorafgegaan door een
Foto-copie van de eerste bladzijden van De Komst des Heeren.
| |
[pagina 203]
| |
lieftallig symfonisch intermezzo van frisse herdersmuziek. Een achtstemmig engelenkoor strengelt kransen van Gloria's omheen de machtige koren die na de aanbidding van herders en wijzen ten alle kante losbreken om te juichen: ‘Gezegend Hij die komt...’ Het tweede deel van het werk behandelt de geestelijke of mystieke komst van God in de zielen, door de genade. Wederom kan hier een driedubbele verdeling teruggevonden worden: de ziel, verstrikt in de netten der zonde; de invloed der werkende genade; de zege dezer genade in de ziel die opgaat in het beleven der goddelijke liefde. Onderwerp dat uitteraard niet geschikt schijnt tot muzikale behandeling en weinig gelegenheid biedt tot koorontplooiïng e.d. En toch blijkt de kunstenaar hier wellicht het diepst in zijn uitdrukking. Was het eerste deel op zich zelf een klein kerstoratorium, dit tweede wordt eerder een oud mysteriespel: een hartstochtelijk dialoog ontspint zich tussen de zondaar en de levenbrengende Godmens. Aan de ene kant twijfel, droefheid en moedeloosheid in de geestelijke duisternis, aan de andere kant inboezemen van vertrouwen en troostrijke beloften. Wranhopige gevoelens van onwaardigheid bij de zondaar, verkwikkende woorden en aanwakkering tot geloof bij Christus. Verzuchting naar genezing en honger naar geestelijk voedsel, beantwoord bij de Zaligmaker door de woorden van het H. Doopsel en de instelling van de H. Eucharistie. Hier heeft de toondichter op gelukkige wijze het gregoriaanse Panis angelicus aangewend in solo en orkest. Een hoogtepunt in dit deel is zeker de tussenkomst van het koor op dit ogenblik: op heerlijke wijze bezingt het de onuitsprekelijke zaligheid van het leven in de liefde Gods. Plots wendt de zalvende tonaliteit van mi groot zich naar de hoekiger maar natuurlijke en triomfantelijke do groot en in vervoering zingt de ziel, beantwoord door de Apostel, een hymne aan de Goddelijke Liefde op de brandende woorden van S. Paulus: Wie zal ons van Christus' liefde scheiden? Het is aangrijpend en enig. Tinel die in zijn Franciscus ook eens zijn hart had uitgestort in een lied van de Goddelijke Liefde, moet gelukkig gewreest zijn, en fier over zijn oudleerling, bij het lezen van deze bladzijden. Contrasterend en wederom dramatischer volgt het derde deel; het behandelt de laatste komst des Heren bij het laatste oordeel. Het einde der tijden wordt aangekondigd, het uur der rechtvaardigheid heeft geslagen. Het volk, vol angst, roept om erbarming. Daar verschijnt de Zoon des mensen en velt het laatste oordeel. Het is alles vol dramatische geladenheid. Thans wordt het nieuwe Jerusalem bezongen en zijn wij getuigen van de zaligheid der rechtvaardigen. Een derde maal maakt de toondichter gebruik van een gregoriaans motief: Caelestis urbs Jerusalem. Het opent een vergezicht op het monumentale koor dat gans het werk zal afsluiten: een lofprijzing tot de Allerhoogste op een driedubbel thema achtstemmig bewerkt en uitklinkend op een doxologie tot de Allerheiligste Drievuldigheid. Nederdalen tot al de laatste muzikale verfijningen van de partituur, tot de rijkdommen van melodie, de vondsten van harmonie, de kleurschakeringen op het orkestraal palet, de voornaamheid in de vormgeving, zou gelijk staan met een hele brochure te schrijven over het werkGa naar voetnoot1). De ontleding van het slotkoor alleen zou reeds een studie verdienen. Wij willen ons beperken tot het aanstippen van het hoofdthema van het werk: de muzikale gedachte die de komst des Heren symboliseert en waarop gans de compositie gegrondvest is. Ziehier
Het Koor Singhet ende weset vro van Kortrijk, dat samen met de Cantores van Brugge de uitvoering bezorgt van het Oratorium De Komst des Heeren op 30 Nov. 1952.
| |
[pagina 204]
| |
de kop, de kern dezer melodie welke slechts op het einde van het eerste deel hare volledige ontplooiïng zal bereiken. Reeds tijdens het beknopt symfonisch voorspel daalt dit thema langs de snaren uit de hoogte in re groot tot ons neder. In scherp contrast met de strenge accenten der donkere do klein-akkoorden die ons als het ware de tegenstelling laten aanvoelen tussen de geest van de oude wet die de vrees was en die van het nieuwe testament, die de liefde moet zijn van de kinderen tot hun hemelse Vader. Het loont de moeite aandacht te verlenen tijdens het verloop van dit ‘thema van de oude wet’ waarmede het preludium inzet, aan een typische melodische wending - een kleine kern van vijf noten die in de volgende koren gelegenheid zal bieden op bizonder expressieve wijze de nadruk te leggen op de hartstochtelijke smeking om verlossing. Er moet tevens gewezen worden op een melodie die tijdens het eerste recitatief (we heten het wellicht beter arioso) van de profeet in het orkest verschijnt bij de woorden de heerlijkheid des Heren. Ook deze muzikale gedachte van de heerlijkheid des Heren is belangrijk gedurende heel het verloop van het werk. Samen met het hoofdthema zal ze in het later werk van Ryelandt, het oratorium Maria, hernomen worden en ons de innige band suggereren tussen de Verlosser en Zijne moeder. Ook in de eerste bladzijden van het oratorium Agnus Dei, wanneer Joannes de Doper wijst op de komende Heiland, weerklinkt het hoofdthema uit de Komst des Heren. De oratoria vormen werkelijk één geheel in het werk van Ryelandt. Doch blijven we bij de hoofdgedachte. In alle tonaliteiten, in alle mogelijke contrapuntische en orkestrale bewerkingen verschijnt dit muzikaal beeld in de partituur, telkenmale er in de teksten door solisten of koor voorgedragen, op de gedachte van de komst des Heren wordt gezinspeeld. Zoals bij Wagner neemt dit beeld andere vormen aan, zonder daarom onkennelijk te worden, naar gelangde evolutie dezer gedachte. Alzo wordt tijdens het symfonisch voorspel tot het tweede deel de hoofdmelodie door de solo-viool gespeeld in de volgende rythmische omvorming Is de geestelijke komst van God in de ziel niet als de weerspiegeling zijner tijdelijke komst? In hetzelfde deel verschijnt de hoofdmelodie nogmaals anders gerhythmeerde en zo bekoorlijk in de zoete mi groot tonaliteit voorgesteld, wanneer het koor de zaligheid bezingt van hen die God bezitten: Hoe lieflijk zijn uwe woningen, Heer Sebaoth. Wat een tegenstelling wanneer dan in de inleiding tot het derde deel het hoofdthema door de kopers wordt uitgebazuind in een dreigende mineur boven de angstvolle tremolos der snaren met een schokkende rhythmische alteratie en met een onbarmhartige apogiatuur op fa kruis: En nóg komt er een mooie vondst met dezelfde hoofdmelodie. Wanneer na de verschrikking van het laatste oordeel de gelukzaligheid der rechtvaardigen wordt bezongen, verschijnt het thema nu in omgekeerde ligging. Het is niet meer de komst des Heren, maar de Hemelvaart der Heiligen. Heel de phrase zou hier overgeschreven mogen worden om even een gedacht te geven hoe de toondichter erin slaagt door een simpele melodische omspeling van de tonica een indruk te verwekken van opperste rust en onverstoorbare zaligheid. Zo ligt de partituur bezaaid met thema's en motieven aan een of andere figuur of gedachte verbonden. De muzikale aureool rondom de figuur van Christus b.v. beurtelings mysterieus door de harmonische achtergrond tijdens de aankondiging der geboorte in het eerste deel; opgehelderd tijdens het tweede deel wanneer de Heiland zich aan de ziel veropenbaart; vol edele droefheid bij de klacht van Christus tijdens het derde deel. Schilderachtige détails bezorgen het verhaal zelf voortdurend diepte en kleur: de dauw des hemels, het water van het doopsel, de aardbeving, de sterren die uit de hemel vallen, de scheiding der rechtvaardigen van de onrechtvaardigen: het krijgt alles zoals bij Bach, een symbolische muzikale figuratie, die de partituur leven en afwisseling bijzet. Doch dit zijn slechts kleinigheden bij het grootse vizioen dat zich gedurende meer dan twee uren voor onze ogen ontrolt wijl de snaren geheimzinnig ruisen, de houten hun fijn polyfonisch net weven, de kopers beurtelings plechtig of dreigend opsteken en het slagwerk onderlijnt... En ook dit hele orkest-ensemble blijft met de ontroerende soli en de indrukwekkende koren ten slotte in dienst van het woord. Het woord dat Ryelandt met grote zorg en liefde uitkoos uit het Boek der Boeken. Want, zoals de slotregel op de partituur het getuigt had de toondichter slechts één doel: Gods oneindige glorie bezingen. Het is zijn hoogste roem.
PAUL FRANÇOIS |
|