| |
De kerkmuziek van J. Ryelandt
I. Waaruit zij groeide
ALS ik de muzikale uuraanwijzer raadpleeg, zo lees ik voor 1952: 60e verjaardag van Honegger en Darius Milhaud; - 69e verjaardag van Mgr Van Nuffel; - 70e van Stravinsky; - 82e van Baron J. Ryelandt.
Dit jaar nog schreef Jozef Ryelandt een paar bladzijden over De muziek-crisis in het Belgisch Tijdschrift Musica Sacra (Jaar 53, bl. 49-52). Honegger, Milhaud en Stravinsky acht hij met genie begaafd, deze laatste ten minste tot aan zijn Lentewijding (Sacre du Printemps) in 1913 gecreëerd en door de Vlaamse Radio-Omroep dit jaar in zijn cyclus: Festival Igor Stravinsky hernomen.
Het latere werk van Stravinsky wordt in Ryelandts ogen een toenemende verarming tot aan de Mis die hij bestempelt als een verspillen van noten en rhythmen, een doodarm werk: d'une pitoyable pauvreté (bl. 50).
In hetzelfde artikel wijst J. Ryelandt op de tonale evolutie die de muziek heeft doorgemaakt van Beethoven over Liszt, Schumann, Chopin, Wagner, César Franck en Gabriël Fauré tot aan Debussy en Ravel. ‘In onze jeugd, ten tijde van het Wagnerisme, zo schrijft hij, hadden de snobs er genoegen aan alle stoute
| |
| |
nieuwigheid in de Kunsten te bespuwen. De afdoende triomf van het Wagneriaans Theater stemde de volgende generatie tot wijzer omzichtigheid’ (bl. 51).
Jos Ryelandt was pas dertien jaren oud bij het afsterven van Richard Wagner (13.2.1883). Als hij later om muziekonderricht naar Edgar Tinel zal trekken - (op Aswoensdag 1890, een dag voorwaar om zich naar de strenge school te begeven) - heeft hij voorzeker door de puristische toenmalige Bestuurder van het Lemmens-Instituut (23.2.1883 tot 31.12.1908) de toondichter van de Tetralogie rijkelijk horen verketteren. ‘Entre Wagner et moi, ça n'a jamais marché’ schreef Tinel aan Constance Teichmann. In zijn onderwijs speelde Tinel wel een beetje de rol van Beckmesser. Op zijn anti-Wagner-gevoel ging hij prat. In zijn muzikaal alphabet waren enkel de B's van tel. Bach en Brahms († 3.4.1897) bleken hem de alpha en de omega van heel de muziek. Aan zijn oud leraar Kufferath verklaarde hij wel eens: ‘Ik kan Bach en Beethoven niet langer meer boven Brahms plaatsen’ (Brief van 14.1.1884 in Musica Sacra jg. 40 (1933) fr. uitg. bl. 82). Nu was Tinel wel bewust vóór welk biechtvader hij zich zo mocht uitlaten. De hyperdulie aan Brahms gewijd was een erfenis van Kufferath zelve. Deze was een van de drie gebroeders uit Mülheim a/Ruhr herkomstig, die in de Nederlanden muziek kwamen doceren: Johann Hermann in 1830 te Utrecht, Ludwig in 1836 te Leeuwarden en Hubert Ferdinand in 1844 te Brussel. Deze, leerling van Mendelssohn werd door Leopold I aangesteld als muziekleraar van de Koninklijke
Prinsen en in 1871 door Gevaert aan het Koninklijk Muziekconservatorium van Brussel als leraar van contrapunt geplaatst.
Tinel, Franz Servais, Tilborghs, Dubois, Gilson, Mortelmans en vele anderen werden door Kufferath in het contrapunt getraind. Rond 1882 voerde hij zijn Duitse Choralschule in, nu nog in gebruik op onze Conservatoria en in de Lemmens-school waar zijn eerste grote leerling ze invoerde.
De kleine Bruno en zijn overgrootvader.
Kufferath is dus een muzikale grootvader van J. Ryelandt.
De afzijdige houding tegenover Richard Wagner door Kufferath en Tinel aangenomen was toch een uitzondering in ons land. Rond 1869 reeds verkondigde een ander leraar aan het Brussels Conservatorium het Wagneriaans geloof: de Waals-Duitse pianist Louis Brassine.
De eerste opvoering van de Meistersinger ging in 1885 in de Muntschouwburg door. Eigenaardig is het wel dat de eigen zoon van Tinel's meester, Maurice Kufferath de grote voorstander werd van Wagner's oeuvre dat hij op het podium brengt in de Munt, sinds hij die in 1901 bestuurt. Deze Wagneriaanse gastheer zal in 1909 Tinel's Katharina op hetzelfde podium ensceneren, in die zaal waar reeds Franciscus in concertuitvoering werd beluisterd (9.2.1889).
Tinel zal Ferdinand Kufferath na zijn afsterven (23.6.1896) als contrapunt-leraar te Brussel opvolgen. Ditzelfde jaar krijgen de Brusselaars voor 't eerst de Matthäus Passion te horen onder leiding van August Gevaert, 57 jaar na het hernemen van dit gewrocht door Mendelssohn te Berlijn, 23 jaar na de uitvoering te Parijs onder Lamoureux. Langer nog zou men bij ons moeten wachten op uitvoering van groter werken van Palestrina: die nieuwigheid kwam pas in 1899 met Hullebroeck te Gent.
César Franck, de Duits-Belgisch-Franse toondichter, die op late leeftijd door Wagner, hoe weinig ook, toch werd beïnvloed, was een zestal jaren voor Brahms te ziele gegaan (9.11.1890). Hij ook vond in Tinel's ogen geen genade. Tot op zekere dag (31.3.1912) op een der laatste Concerten door hem te Brussel gedirigeerd Rédemption dat voor 40 jaar was getoondicht op het program werd geplaatst. Te Parijs was reeds de Vuurvogel (L'oiseau de feu) aan de beurt. Al dirigerend, kwam Tinel onder de charme. ‘Révélation pour tous, moi compris’ schreef nu Tinel na het concert aan Juffrouw E. Alberdingck-Thijm.
Toch niet voor allen, meester Tinel. Peter Benoit had zeker in 1885 reeds Franck ontdekt. Hij ruimde hem een plaats in op de Concertenreeks van de Wereldtentoonstelling te Antwerpen. Franck dirigeerde er eigen werk (Hulde), trad volgend jaar te Brussel op in de Kunstkring (Franck-Festival) en was te Doornik in 1890 bij de uitvoering van zijn kwintet.
Een der eerste Franck-uitvoeringen had plaats te Brugge in 1878. De bestuurder der stedelijke Muziekschool, Leo Van Gheluwe (1837-1914) dirigeerde: Les Eolides (1876). Ook aarzelde de Brugse leerling niet aan Tinel met liefde over ‘le Père Séraphique’ te spreken.
Uit Frankrijk kwam ook een herleving van de XVe en XVIe eeuwse gewijde muziek onder het impuls van Charles Bordes. De pas gestichte Schola Cantorum van Parijs met Vincent d' Indy (stichting: 6.6.1894, opening 15.10.1896) was met zijn heraut en zangkoor te Brugge te gast.
De zaak der gewijde muziek is nog een rechtsgeding: de Brugse feestelijkheden van 7-10 Augustus 1902 worden de Pleitdagen van de gewijde en klassieke Muziek genoemd. Ryelandt is de hulpzame medewerker van de Franse organisator, Charles Bordes.
Tinel houdt er de pleitrede voor de polyphonische muziek in de Kerk. Hij brandmerkt er de Ceciliaanse muziek die
| |
| |
van Duitsland uit op onze jubé's massaal was ingevoerd. Het is een zalig Los von Regensburg dat diende uitgeroepen.
Daarna werpt Tinel een profetenblik op de toekomst van de gewijde muziek, die zich nog een weg zoekt en toch eens zal ontstaan, niet uit één man hoe geniaal ook, maar uit de natuurlijke drang en het vrije spel van het ontwikkelingsproces. Als slot brengt hij zijn befaamde passus over Bach en het contrapunt, dat te blokken valt, met het gezegde van Kufferath over de grote Cantor: Bach war ein fleissiger Mann. Eindelijk, de eis van een christen artist, zonder vrees en blaam.
Was het oog van Tinel scherp genoeg om in heel die ontwikkeling heel het opus te ontwaren van Jozef Ryelandt en dit van zijn volgeling, de aanstaande Mgr Juul Van Nuffel? Echter christen artist kon Tinel toch niet ontwaren dan zijn discipel uit Brugge, de toekomstige Bestuurder van ons Westvlaams Conservatorium.
Tinel's oeuvre is vooral voor de concertzaal bestemd: de Oratoria Franciscus (1e uitvoering 22.8.1888 te Mechelen), Godoleva (1897) en het geestelijk opera-spel Katharina (1909). Voor de Kerk schreef hij hoofdzakelijk: twee Te Deum's, het op. 26 (1887) voor het priester-jubilee van Paus Leo XIII en het op. 46 (1905) voor de LXXVe Verjaring van 's Lands Onafhankelijkheid voor koor, orkest en orgel, en de enkele Mis - een meesterwerk - ter ere van O.L.V. van Lourdes (op. 41, 1891) voor 5 gemengde stemmen a capella. Dit werk werd uitgelokt door Kan. Durieux, leider van het Kathedraal-koor van Doornik en aldaar gecreërd. Dit vocaal ensemble was toenmaai een unicum in ons land. Peter Benoit noemde het ‘een orgel van mannenstemmen’.
Tinel was blijkbaar door de erbarmelijke toestand van de kerkmuziek in ons land geheel ter neer gedrukt. Hij zelf was wel enkele malen met een gemengd koor met knapenstemmen opgetreden, maar had dan weer verder met gelijke mannenstemmen gewerkt. Onvoldoende was hem de reactie van geestelijke overheid en gelovigen gebleken. Zijn benoeming aan het hoofd van het Conservatorium te Brussel (31.12.1908) was hem een bevrijding. Hij schrijft dan van ‘zeven-en-twintig jaren vernederingen te Mechelen doorstaan’ en van ‘ware liturgen van de kunst die hij in het Conservatorium gevonden heeft, maar nooit in de metropolitane kerk’.
| |
II. Ryelandt's gewijde muziek
Als we de gewijde muziek van Tinel's leerling beschouwen, zien we dat hij ook de richting van het oratorio is uitgegaan. Hij schreef een tiental werken in die trant.
Mijn bijdrage zal principieel onder ogen nemen: Jozef Ryelandt's Te Deum (op. 89 in concertvorm, 4.10.1927 en op. 98 voor Kerkelijk gebruik, 1930) en de Vier Missen: op. 72, Mis voor 4 gelijke stemmen a capella (23.9.1918); - op. 84, Mis voor 4 gemengde stemmen met orgel (20.8.1925); - op. 111, Mis Christi Regis voor 6 gemengde stemmen a capella (1934); - op. 127, Requiem-Mis voor 4 gemengde stemmen a capella (1939).
Voorop moeten wij nu de vraag stellen: Hoe komt het dat een diep religieus mens als Jozef Ryelandt pas op 48-jarige leeftijd er aan denkt een kerkelijk bruikbare muziek te schrijven? Het antwoord ligt voor de hand. Buiten een kathedraal-koor als dit van Doornik rond de jaren 1890, bestond er in ons land in de XIXe en in het begin der XXe eeuw niet één gemengd koor dat in staat was om grote religieuze werken van vroeger tijden of van hedendaagse componisten uit te voeren.
Hoe ontstond er nu een mogelijkheid hier toe en gingen hoogstaande musici aan 't componeren van soortgelijke werken? Sla het dagboek van de geschiedenis der gewijde muziek in België open: met Kerstmis 1917 zingt te Mechelen het Sint Romboutskoor onder leiding van de in September
| |
| |
aangestelde directeur, priester Juul Van Nuffel. Met 1 April 1918 wordt deze, oud-leerling niet van Tinel of van de Lemmensschool, maar wel van Jozef Ryelandt wien hij zijn eerste motetten voorlas, tevens Bestuurder van de Interdiocesane Kerkmuziekschool.
Het is werkelijk in de woestijn dat een Mozes op de rots heeft geklopt en de wateren opgeroepen. Het wonder zal zeven-en-dertig jaar duren en al die jaren zullen wonderen genade-jaren zijn. Zo is de naakte waarheid. De tweede grote Directeur van het Lemmens-Instituut mag nu niet meer schrijven van zeven-en-twintig jaar vernedering, maar, bij Gods genade, bogen op zeven-en-dertig jaar machtsverheffing.
Levenswekker was tevens de jonge priester-Directeur. In de kathedralen van het Vlaamse land - daar alleen, sinds Doorniks kathedraal-koor in verval viel - naar het model van het Sint-Rombouts-koor en door toedoen van oud-leerlingen-priesters uit de Lemmensschool dagen op: de Schola Cantorum van Gent onder E.H. Van Laere en het kathedraal-koor van Brugge onder E.H. François. Ook in Antwerpen komt onder Lodewijk de Vocht en met medewerking van priester Gabriël Striels in de voormalige kathedraalkerk O.L. Vrouw een flink gemengd koor tot stand (1928). Daar staan nu in de Vlaamse gouw vier machtige koren met mannen- en knapenstemmen, zonder gebruik van vrouwenstemmen, streng naar de pauselijke voorschriften samengesteld.
| |
1. De acht Zaligheden (op. 65-1917).
Het koor: De acht Zaligheden op Latijnse evangelietekst, is zowat een overgang van oratorium naar kerkstijl. Drie gelijke stemmen bewegen op een ietwat orkestraal wordende begeleiding aan orgel, harmonium of klavier ('t best) toevertrouwd. Redelijk traag, traag, zeer traag is het tempo. Het wordt veel levendiger bij het hongeren en dorsten naar gerechtigheid, redelijk rap voor het oproepen der vervolging voor de gerechtigheid. Het koor zet in met een gewone Psalmtoon in Ven kerktoonaard. De eerste imitaties komen in de begeleiding voor, bij de IVe Zaligheid gaan zij in de stemmen over. Weer op een soort psalmkadans zingt de bovenste stem de Ve Zaligheid, de VIe wordt weer in akkoorden verkondigd, VIIe en VIIIe in figurering.
Het is een zeer handig geschreven, stemmingsvolle en toch eenvoudig en makkelijke muziek, zeer dankbaar opgenomen in het beperkt Repertorium van kleine Kerk- of Pensionaatkoren waar verfijnde kunstvolle muziek een witte raaf is.
| |
2. De eerste a-capella Mis (op. 72-1918).
Reeds vóór 1918 had Ryelandt zich uit liefhebberij aan een Mis-compositie beproefd. Deze eerste Mis werd door hem met menig ander werk vernietigd.
De tweede mis door hem geschreven is nu deze eerste meerstemmige mis geworden. Eerst werd zij door het S. Romboutskoor te Mechelen gecreëerd, dan met Pasen 1937 te Brugge door het Kathedraal-koor gezongen en in 1949 hernomen door de Schola Cantorurn van Gent onder zijn tweede directeur Kanunnik Geraard Van Durme, laureaat van de Lemmensschool.
Het is een zeer serene Mis, in sierlijk contrapunt, met gregoriaanse wendingen doorvlecht.
Het Kyrie (d-kl., in C-maat) wordt door de sopranen aangeheven. Alten, Tenors en Bassen imiteren het zangerig motief in p.-nuancen. In de derde aanroeping voeren de sopranen het tot een f.-climax. Op behendige wijze sluit dit eerste deel pp. op a-kl. Die dominant wordt grondtoonaard van het Christe waarvan het motief door de Tenors ingezet in stretto wordt overgenomen door A.-S.-B.: hierop volgt een climax in d. kl. en een slot (pp.) op de dominant. Het derde deel herneemt nu het thema van het eerste Kyrie. Door de Tenors voorgedragen gaat het in imitaties over tot B.-S. Na een laatste aanzwellen van het gehele koor, sterft het smeekgebed uit in d. kl., gevolgd door een Piu lento, pp. in D-gr. Knap samengevlochten is dit bondig en stemmig eerste nummer.
Het Gloria ( D.-gr.) sluit aan bij de liturgische aanhef van Gloria n r IV, een kwint hoger, in ¾-maat: Et in terra pax, door Sopranen en Tenors voorgedragen. De volgende lofprijzingen zijn eerst akkoord-achtig, dan meer contrapunterend van af Glorificamus te. Bij het Lento van qui tollis peccata komen eerst de Bassen aan de beurt met een gefugeerd thema in fis-kl. door A.-S. overgenomen, met slot op onder-dominant h. Het derde deel van het stuk herhaalt de imitatie van de liturgische aanhef op quoniam tu solus sanctus. Het Maëstoso van Cum Sancto Spiritu brengt enkele
Baron Joseph Ryelandt met zijn vrienden: Jean Absil, componist; Marcel Maas, pianist; Joseph Hanoulle, Directeur van de Academie van Roeselare.
| |
| |
welgeslaagde modulaties en een breed slot met plagaal cadens op Amen. Ook dit nummer is flink opgebouwd.
Het Credo telt enkel twee polyphonische versetten: Et Incarnatus en Crucifixus op de liturgische melodie van Credo sr IV (in d.-kl.) waarbij ze heel keurig aansluiten.
Het Sanctus in F.-gr. (Lento, C-maat) groeit uit strenge imitaties (A.-T.-S.-B.) en sluit met een zwierig Hosanna in ¾-maat. Het Benedictus (Andante, ¾-maat) zingt heel zachtjes en melodieus het rituële Wellecome, van 18 maten en herneemt het reeds gehoorde Hosanna.
Het Agnus Dei keert terug naar de d.-kl. toonaard waarmee de Mis opende. Het tweede Agnus Dei, meer imiterend, sluit op dominant. Het derde wijkt in climax naar de onder-dominant, keert terug naar de a-dominant en eindigt met een zeer gevoelige muziek op Dona nobis pacem (D-gr.).
| |
3. De Mis met orgel (op. 84-1925).
Zeven jaar later voltooit de meester op 20.8.1925 een Mis voor 4 gelijke stemmen met orgelbegeleiding, die hij aan priester Juul Van Nuffel opdraagt. Zij wordt door het Sint-Romboutskoor gecreëerd op Kerstmisdag 1927. Op Paasdag 1938 wordt zij door het Kathedraal-koor te Brugge gezongen en verder uitgevoerd te Gent, te Lachine (Canada), te New-York en elders. Het huis Ledent-Malay van Brussel geeft ze in 1928 uit.
Het is op aandringen van Juul Van Nuffel dat deze Mis werd geschreven. Ieder Belgisch toondichter die hij maar kon ontmoeten viel hij immers lastig met de vraag naar een flinke mis ten behoeve van het Sint Romboutskoor, vooral zijn oud leider in de gewijde muziek.
Het op. 84 van Ryelandt heeft dan ook een heel andere allure dan de Mis voor 4 gelijke stemmen a capella. Het orgel speelt hier een zeer orkestrale rol, de polyphonie is in veel bredere zinnen uitgesponnen. Rijper is ook het werk, vlotter de stemvoering, warmer het gevoel. Modulaties zijn stouter en talrijker. Het religieus gevoel blijft intens, maar wordt dramatisch beklemd.
Een voorbeeld moge ter vergelijking volstaan. In de Mis op. 72 gaat het eerste Kyrie over 4 maten met 13 noten. Hier beslaat het 6 maten en zingt op 25 noten. De beweging is voor dit eerste nummer een andante in C-maat (fis-kl.). Het christe is zeer modulatorisch aangewend en leidt het thema van het eerste Kyrie in zijn grondtoonaard weer in. Een stringendo gaat het breed en fors a tempo vooraf, glijdend over een p.-nuance tot het pp. in Piu lento-tijdmaat en sluit op Fis-groot.
Het Gloria is weelderig uitgewerkt in 113 maten. De inzet andantino, dolce, in 6/4-maat (A-groot) gaat in 2/2-maat over, allegro moderato in D.-groot tot een eerste ff.-climax op: Rex coelestis. Met Domine Deus vangen de modulaties aan die leiden tot het p.-diminuendo in H.-groot bij: Filius Patris. Dan volgt het adagio 'm ¾-maat: qui tollis peccata mundi dat gaat van e.-klein tot E.-groot. Moderato a maëstoso (d-72) klinkt het: Quoniam tu solus sanctus, waarbij het orgel zeer orkestraal opflikkert. Het slot: Cum Sancto Spiritus is een brok flink en kloek modern contrapunt in A.-groot met driedubbel Amen in Largo-beweging.
Deze Mis bezit nog een kranig Credo-stuk, allegro risoluto, in C-maat, waarbij het orgel een stavend bewogen rol heeft. Ingezet op D-groot gaat het naar een cadans in 7e akkoord op Fis, waar na het adagio, dolcissimo, in H.-groot Menswording en Kruisdood zeer expressief verkondigt. Allegro risoluto is weer het tempo van het zeer bewogen: Et resurrexit. Een andante in h.-klein is de belijdenis van de H. Geest voorbehouden. Over een modulatie naar A.-groot, wordt de H. Kerk allegro moderato bezongen (D.-groot), de hoop op de Verrijzenis en, Maëstoso, het eeuwig leven. De orgel-partij wordt hierbij fel betrokken en brengt enige opwellingen en trillers die verre reminiscenties van het Nationaal Lied meebrengen (Hergeboorte van het land na 1914-1918?).
Bij het Sanctus (Lento, non troppo) speelt het orgel een tedere pastorale in 6/4-maat (A.-groot) waar de engelen een dalende zwevende melodie (S.-A.-T.-B.) over heen stren- | |
| |
gelen. Vele kerkpilaren zijn door die opvatting verrast. Op mij heeft die bladzijde van meet af een bekorende betovering uitgeoefend: het is zeker een persoonlijke en gemoedsvolle inspiratie. Wel komt er een Hosanna in ff. bij, maar het sterft uit p. op: in excelsis en weer klinkt het refrein der zacht spelende orgel-pastorale. Het is geen muziek van Hemelskrachten, maar van wakende en biddende Engel-Bewaarders.
Ook het Benedictus, Molto adagio klinkt mysterieus afwisselend tussen half-verdeelde stemmen. Zelfs de Tuttikoren op Hosanna prevelen dolce, en de Sopranen zingen nu het pastoraal motief tot ze p., poco ritenuto als ontglippende engelen in de hoogten zweven en verscheiden. Naar mijn zin, zijn deze twee stukken verrukkelijk in hun verfijnd mysticisme.
Ik las wel recensies over deze Mis waar deze bladzijden niet zo op prijs werden gesteld en waar de voorkeur naar het slot-stuk ging. Dit Agnus Dei is nochtans ook een zacht en tedere zang, adagio, in C.-maat (fis-kl.). Kort op elkaar volgen de imitaties, het orgel begeleidt gebonden en zangerig modulerend tot aan het nog rustiger Piu tento in Fis-groot, het Vredelied: Dona nobis pacem.
De Kathedraal-mis werd in een rustig natuurhoekje der Ardennen Gode ter ere en tot Vrede-boodschap aan mensen van goeden wil geneuried en neergepend.
| |
4. Het Te Deum voor het Eeuwfeest (op. 89 en 98).
Voor soli, koor, orgel en orkest werd dit op. 89 in April-Oktober 1927 geschreven. Toen kwam de opdracht van de Staat voor het Te Deum van het Eeuwfeest in 1930. Ryelandt werkte dan zijn eerste spontane werk om, de orkestrale vorm nog nooit in concert doorgedrongen zijnde. Omgewerkt als op. 98 voor koor, orgel en kopers, werd het Te Deum gezongen op de officiële feesten van Brussel in Sinter Goedele door het Sint-Romboutskoor op 21.7.1930. Dit liturgisch Danklied speelt 15 minuten en bestaat uit vijf delen: 1. Lof tot de Vader. - 2. Heiligenstoet. - 3. Lof tot de Zoon en de H. Geest. - 4. Smeekgebed. - 5. Slotaanroepingen.
Misschien is de concertvorm van dit Te Deum wel het best geslaagd. In de versie voor de Kerk is de meester zeer bescheiden in het gebruik der kopers, die nochtans onder een kathedraal-gewelf zeer wel en ook zeer godsdienstig kunnen klinken. Het orkest heeft hij in de tempel niet willen opnemen, zoals zijn Meester het gedaan had voor het Te Deum van de LXXVe Verjaardag van België's onafhankelijk. Het zesstemmig gemengd koor werkt niet overal even veerkrachtig als het soli en vier-stemmig koor in de eerste vorm. Graag zouden wij dit Te Deum in de concertzaal nog eens beluisteren.
Karakteristiek is die Heiligenstoet met pedaal eerst op Es.-gr., dan op Ges-Fis-gr. Zuinig zijn de kopers hier aangewend: als de Propheten en het leger der Martelaren komen opdagen, schallen de drie trompetten en zingen mee tot aan het brede: Patrem immensae Majestatis.
Het IIIe Deel brengt eer aan de Zoon in een zangerige wijze voor orgel en halve koren in e-kl. die stilaan dramatischer werkt tot aan het: Judex crederis met zijn bazuinstoten en dissonanten. Het korte Te ergo quaesumus (in d.-kl.) is aan de Alten voorbehouden, waarop volgt een dier zachte majeur-liederen waarmee Ryelandt de hemel bezingt: In gloria numerari (pp.). Stilaan wordt het meer bewogen tot het Slotnummer inzet met het immiterende: Per singulos dies, door alle stemmen.
Breder en breder wordt het ensemble van groot orgel met zijn voetbas en alle stemmen, het wijd ontplooide zesstemmig koor en de volledige fanfare die groeien tot het Largo in Es.-gr.: Non confundar in aeternum.
| |
5. De 6-stemmige Kristus-Koning Mis a capella (op. 111).
Pas negen jaren na de tweede komt de derde Mis van Ryelandt. De laatste bladzijde van de partituur draagt: D.G. Brugge, 10 December 1934.
Het gaat nu om een a-capella mis voor 6 gemengde stemmen (2 Sopranen en 2 Bassen) a capella. Wel bestaat er een orgelbegeleiding ad libitum, gedeeltelijke verdubbeling van de stemmen die in enkele modulerende pagina's het koor op peil kan houden. Het Sint-Romboutskoor had deze Kristus-Koningsmis ingestudeerd voor het Paasfeest van 1935, toen het op 3 Juli werd opgeroepen voor de plechtige uitvaart van Koningin Astrid. Heel de wereld was op die dag met Brussel verbonden, alle werelddelen beluisterden de radiouitzending van uit S. Goedelekerk: het Kyrie, Sanctus en Agnus Dei vertolkt in de polyphonie van de Brugse meester.
Zacht en zalvend klinkt het Kyrie in G-gr. (andante, d = 60, 4/2-maat). Soepeler is het polyphonisch geweefsel nu, zingend en uiterst tonaal is de steunende Baspartij. Nobel klinken de inzetten van de Christe's bij T., S.I. en S.II (e-kl.) die voeren tot een hoogtepunt der gebundelde zes stemmen en dan overgaan naar de cadens op dominant. Het derde deel herhaalt het eerste thema uitgaande van B. naar S. Een smeekgebed, uiterst rustig maar niettemin sterk opgebouwd, een der meest afgewerkte bladzijden van de meester.
Heel merkwaardig komen mij ook Sanctus en Benedictus voor in hun gedragen en biddend karakter. Men zou haast vermoeden dat Ryelandt het voorgevoel had dat deze bladzijden op de tombe van een engelachtige Koningin zouden weerklinken. Molto sostenuto in g. kl., maat 4/2, glijdt het Sanctus varn stem tot stem: S.II. - S.I. - T. - B.I. - B.II, zwelt dan aan tot een wel aangevoed f., deint terug tot p. Pleni sunt wordt in vier-stemmige akkoorden voorgedragen, waarover en waartussen de hogere, midden- en basstemmen, eens twee aan twee, dan één na één sierlijke Hosanna's doen kronkelen, tot alle stemmen het koraal van een laatste Hosanna, piu mosso, dan molto sostenuto uitzingen (Slot op B-groot).
Hoe roerend het Benedictus door de Tenors pp. opgezegd, daarna in de vijf onderste stemmen doorgevoerd, tot de Ie Sopranen heel zangerig het Thema bovenop plaatsen, even opwellen in het Hosanna, dan allargando en diminuendo tot pp. besluiten. Onderaan zingen de Bassen de omkering
| |
| |
van het thema. De toonaard is van de zuiverste ongekunstelde gregorianiek (d.-kl. met slot op de dominant a.-kl.).
Prevelend smeekt het Agnus Dei nog eens, hoe wel aangepast aan die lijkmis. Hoe Kanunnik Van Nuffel - (hij draagt het ere-Kanonnikaat sinds 1926) het slot van Agnus Dei op Koningin Astrid's begrafenis liet zingen, weet ik nu juist niet. Kon het, de rubrieken ten spijt, beter dan met de rustige, zo hemels biddende muziek van het oorspronkelijke Dona nobis pacem in G-gr. Eenvoudige middelen, ja schoolse techniek bereiken hier een muzikaal hoogtepunt.
Men kan zich moeilijk een gewijde muziek inbeelden die de ontroering van ons Land en van de ganse wereld bij het verscheiden van de onvergetelijke Koningin waardiger had kunnen omzetten in gebed en christene gelatenheid.
Rijp en gelouterd treedt hier het talent van de nu 64-jarige Kunstenaar in deze mis naar voor. Fris en innig, warm en sereen is deze muziek. Eigen is nu de stijl: het is contrapunt van Jozef Ryelandt, van hem alleen. De Christus-Koning Mis op. 111 blijkt me wel het toppunt te zijn van zijn altijd opgaande kerkmuziek.
| |
6. De Requiem-Mis (op. 127-139).
Op. 127 ‘Dulci memoriae’, Missa pro defunctis dateert van 1939. Zij werd gecreëerd in de Kathedraal van Brugge op 17 Mei 1952 bij de begrafenis van Z. Exc. Mgr. Lamiroy.
Vierstemmig a capella, bevat zij vijf nummers: Introïtus en Kyrie, Sanctus, Benedictus en Agnus Dei.
Het is geen Brahms Requiem in al zijn concertante grootte, het is geen Requiem van Fauré in al zijn tedere gevoeligheid. Het is een Vlaams Kerkelijk Requiem.
Het Introïtus (F. gr.) begint pp. met de polyphonische zetting van het gregoriaans Requiem. Et lux perpetua gaat open in forte-nuance en sterft zacht uit in piano-stemming. Lumineuze bladzijde die telkens sluit op dominant-akkoord. Bondig is het aansluitend Kyrie in zelfde grond-toonaard, met aanloop die ook het liturgisch Kyrie der Requiem-mis weergeeft. Zeer sober zijn Sanctus en Benedictus in drieledige maat, andante en Lento, zingend in B.-gr. en Es.-gr. Het Agnus Dei, Lento, C.-maat zet in op d.-kl. en sluit pp. in F.-gr. De Requiem-mis stelt aan het koor geen zware vocale eisen. Doch zij vergt veel innigheid. In grote-terts ladders zacht stralend, brengt zij een roerend beeld van eeuwige rust en licht.
*
Jozef Ryelandt heeft nu vaarwel gezegd aan de compositie, omdat hij acht dat wat hij nu schrijven zou niets beters brengen kan dan wat hij ons gaf. Hij is de zuiverste figuur van een katholiek toondichter. Zijn werken brachten in onze kerken de torens en de gothische architectuur, de intieme atmosfeer en heel het mysticisme van het godsdienstige Brugge.
DOM JOZEF KREPS O.S.B. Abdij Keizer berg, Leuven.
Onze scholen en pensionaten worden al te dikwijls door allerhande wansmakelijkheden ontsierd. Met des te meer vreugde begroeten wij het initiatief van de Dames van St Niklaas. In hun school te Kortrijk werd het Mariabeeld ingehuldigd, hiernaast afgebeeld. Vervaardigd door het huis Dupon te Brugge, is het een kopie van een Madonna van Meester Petrus Pepers (1730-1785) uit Brugge. Het oorspronkelijk stuk prijkte op het altaar van O.L. Vrouw van Blindekens en het staat thans in het Gruthuuse Museum te Brugge. De mooie nis in barokstijl werd gebeiteld door het huis Bossaert van Moeskroen naar het ontwerp van de jonge Kortrijkse kunstenaar, de Heer A. Desmedt.
|
|