Muziek
Beiaardintermezzo
VOOR iedere gemakzuchtige sterveling, die zonder physische inspanning nader wenst kennis te maken met de zeven en veertig klokken en bijhorend mechanisme, is het Brugse Belfort een tegenvaller; hij kan geen beroep doen op een gedienstige lift om hem tot bij het zingende hart van Brugge te brengen. In zekere zin is dit wel een ‘gelukkige leemte’; de aanwezigheid van dergelijke moderne installatie zou immers een profanatie betekenen van de ongerepte eigenheid van het oude Belfort. Zo 'n kurketrekker van een trap heeft overigens zijn eigen bekoring, spijts het inconveniënt van de vermoeiende bestijging der 365 treden.
Dromend, ver boven de rode daken en het speelse kantwerk van de ontelbare torentjes, ondergaat men een vreemde, diepe ontroering: men voelt zich bijna één met deze fiere, stenen kroon. Turend naar de bleek-gele ruggen der verre duinen, de fris-groene weilanden, de brede blinkende vaart naar Zeebrugge en de torens van Damrae, Lissewege en zoveel andere parels der Vlaamse gouwen, wordt men de grootheid bewust van dit zinnebeeld van de kunstzin onzer vrijheidslievende voorvaderen. Als dan plots de bronzen stemmen hun machtig lied aanheffen, doorstroomt U een gevoel van sublieme verrukking en komt Ge tot het besef van de enorme muzikale rijkdom van dit bij uitstek Vlaams instrument.
Hoe zijn onze beiaarden, waarop menig Dietse stede trots is, ontstaan en welke ontwikkeling heeft hun bespeling ondergaan om een kunstuiting te worden van nationale betekenis?
Het klokkenspel vindt zijn oorsprong in de noodwendigheid der tijdverdeling aan te duiden;
E. Uten
om dit doel te bereiken plaatsen de kloostergemeenten der twaalfde eeuw uurwerken op hun torens, later voorzien van één enkele uurklok. Deze eerste bronzen torenstem was de kiem waaruit het ingewikkeld klokkenspel zou ontstaan. De torenuurwerken, die hun maatschappelijke doeltreffendheid bewezen, vonden gemakkelijk navolging in de groeiende gemeenten. Opdat de uurslag aan de aandacht van de burgers niet zou ontgaan, werd het uurwerk zodanig ingericht dat de slag van het uur voorafgegaan werd door het klinken van ongeveer 3 klokjes; deze voorslag bestond te Brugge rond 1396. Deze miniatuurbeiaard bleef geen bevrediging schenken toen de algemene welvaart en de artistieke ontwikkeling toenamen; immers een volk, dat levenskrachtig genoeg was om een ganse schaar geniale polyfonisten voort te brengen, kon niet onverschillig blijven tegenover een instrument dat voortaan hun dagelijkse handel en wandel muzikaal zou indelen. De voorslag werd geleidelijk uitgebreid tot een reeks harmonisch opeenvolgende klokjes, waarop een korte melodie kon geslagen worden. Dit ‘clockluydere’ gebeurde nog altijd mechanisch, want de voorslag, nu voorspel geworden, was volledig afhankelijk van het torenuurwerk; nergens vinden we in de oude kronijken enige aanwijzing over het mogelijk bestaan van een speeltafel. Met de jaren wordt de wekkering stilaan chromatisch uitgebreid en actieve klokkengieters gingen op zoek naar een middel om de klokken, ook buiten het automatisch spel, te laten zingen. Zo ontstond het beiaardklavier, dat geïnspireerd was door de techniek van het orgelspel. Toen het klavier van het orgel toegepast werd op het clavecordium en daarna op het spinet en het clavecimbel, vond dat ook de weg naar de toren. Vanaf het begin van de zestiende eeuw bespeelde men dus de beiaard bij middel van houten toetsen, die met behulp van draadverbindingen de klepels tegen de binnenwand van de klokken trokken. Van dan af krijgen de ‘Lage Landen’
een zekere vermaardheid in de moeilijke kunst van het klokkengieten. De Nederlanders, meesters in dit vak, vervolmaken hun kunde, en de omgang en het gewicht van de klokken neemt gestadig toe. Nu moesten ook de speeltafels vervolledigd worden, omdat de klepels te zwaar geworden waren om met de handen in beweging te worden gebracht. Naar het voorbeeld van het orgelspel nam men pedalen in gebruik. Het beiaardspel stijgt nu snel in aanzien, zijn repertorium breidt zich uit naarmate de uitdrukkingsmiddelen groter worden; ook de naijver tussen steden, kerken en abdijen wakkert de belangstelling voor klokkenmuziek aan. Vele Vlaamse gemeenten schaffen zich een beiaard aan en waar er reeds bestonden streefde men naar vervolmaking. In de zestiende eeuw beschikte men slechts over één octaaf, maar in