worden aan de tekst en er een spotlied zou van maken op bedrogen overmoed. Die narrentip is niet voorzien in Putman's tekst: Van der Plaetse heeft hem er fijngeestig bijgehaald en zo de speeltekst zelf aardig verrijkt. De nar heeft van die scene - overigens van zijn hele optreden - een fijn brokje toneel gemaakt.
Op gebied van dans moet nog verwezen worden naar het keurig en fijnzinnig menuet aan het hof van Chatillon. Lea Daan, die voor de choregrafie had ingestaan, mocht gerust de plaats hebben ingenomen van de Chatillon om die zeer kunstzinnige en fijnverzorgde hulde in ontvangst te nemen. Verhoudingswijze mag hetzelfde gezegd worden over de volksscenes en dansen waar de regie allicht de dansleiding heeft aangevuld om er zich op haar beurt mee te sieren. Dat was verzorgd spel, verzorgde beweging, rhythmiek die beheerst bleef tot in de late nalopers van een massaverwarring.
Zo kon het hele spel worden nagegaan: de individuele rollen, op de nar en Chatillon nà, verlopen te veel in het groepsgebeuren om een sterke persoonlijke uitbeelding te worden: die beide echter - en vooral de nar - verdienen een uitgelezen pluimpje. Dat de regie ook voor het boertigluimige oog had, mocht blijken uit het gevecht bij de kroeg: rhythmische transpositie van Breydel en Leroux uit Conscience, ook de verre symbolische aankondiging van de latere zege. Wat we nog even willen onderlijnen - en dàt sommige zuurpruimen ten spijt - is het religieuse element met gebed, optocht en dankbetuiging, voor en na het strijdbeeld. Natuurlijk voerde dat enigszins terug naar het statische van de namiddagstoet. Toch was het een aangrijpende uitbeelding van de angst in oorlogstijd en van het historisch verhaal rond het Groeninger-Mariabeeldje. Dat het een warme en wijdingsvolle veraanschouwelijking was, zal wel niemand ontkennen en het processionnele karakter was zeer zuiver gehouden van beweging en handeling. Of er echter een scenisch verband gelegd was tussen het spel op scene en de verschijning hoog op de toren, hebben we niet opgemerkt.
De lichtregie - ze werd ook door kunstschilder Notebaert geregeld - was zeer rijk en aansluitend. Ze behield het karakter van spel doordat ze profusie en feërie had vermeden. Ze diende de tekst en werd er door gedragen, zonder dat ze zelf gedwongen was geweest, bij gemis aan voldoende inhoud, tot een tovershow haar toevlucht te moeten nemen.
Woord, zang en muziek, alles was op band opgenomen, en het moet in alle eenvoud gezegd: de technische opname en de weergave benaderden de volmaaktheid. Alleen was er soms wat hardheid in gesproken replieken. De synchronisatie tussen de geluidsvertolking en het gebeuren op scene - voor de dans met de vlag hebben we het zeer scherp gevolgd - kan gerust boven alle beknibbeling heten te staan. Laat de rechtstreekse vertolking principieel haar rechten behouden, laat ze links en rechts het openluchtspel, vaak ten onrechte ‘massaspel’ genoemd of als zodanig opgeblazen, in tekst en montering kapot denderen: Kortrijk was een triomf in het genre, in opzet en verwezenlijking op het artistieke plan en op het terrein van zuivere techniek.
Putman, die we na de vertoning nog zagen, straalde gewoonweg: had hij ook anders te doen, hij die bij de vertoningen alleen nog te ‘genieten’ had? Van der Plaetse droeg de glorieuse vermoeienis van een schitterende zege die straks recht zou geven op een genereuse rust. En daar tussenin stellen we ons voor Speybrouck voor costumes en pruiken (had die ook nog zijn handen vol!), Notebaert en Van Eeckhautte voor hun respectievelijke sector scene en muziek.
Ons afscheid aan de magistraat! In echo op het historische woord van de Engelse handelsagent-diplomaat, naar aanleiding van het Antwerps Landjuweel in 1561: ‘een volk, een stad die zo iets kan, is ook tot meer in staat’, zouden we er willen op wijzen dat het Kortrijkse stadsbestuur een verplichting op zich genomen heeft van trouw aan eigen zending in eens geschapen grootheid. Een ogenblik hebben we gehuiverd toen we ontsteld de naakte straten, zelfs die waar de stoet langsheen moest trekken, ontdekten. Niet alleen slechts zeer schaarse leeuwenvlaggen, doch zelfs haast geen vlag of versiering Op een paar honderd meter van het feestplein kon men amper vermoeden dat Kortrijk feest vierde en tot onder de schaduw van podium en estrade kon men in overvloed Franse klanken horen van mensen die men het volgende ogenblik kon betrappen op het feit dat hun eigen taal hen toch onvergelijkelijk beter ‘lag’. Bleef de stad in haar bevolking zo vreemd of zo afzijdig? Dat kan toch niet als de magistraat zo een inspanning vermocht te doen en ze met glorie bekroond zag. Is hier een opvoeden, een heropvoeden mee gemoeid? Dan zeker moet de stad er aan denken om de mogelijkheid te scheppen van het spel een traditie te maken waar Kortrijk bij groeien zal en waar Vlaanderen in feestroes zal naar pelgrimeren.
Met grote aarzeling waren we naar de Groeningestede getrokken. De schematekst, die we nog gauw op een terras lazen, gaf hoop. De stoet schiep vertrouwen. De vertoning wekte volle geestdrift op: Kortrijk, zijn stads- en zijn landspel: goed heil!
ALOIS DE MAEYER