West-Vlaanderen. Jaargang 1
(1952)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
Jules Fonteyne, ere-bestuurder van de Brugse academie, ontplooit in zijn portretten, etsen, tekeningen, boekillustraties en muurschilderingen een zeer persoonlijk talent. Vaardig tekenaar, weet hij in zijn etsen met snedige lijnen en een fijn-geschakeerd spel van wit en zwart, een onvergetelijk beeld te scheppen van de Brugse volkstypen en van het Brugse landschap. ¶ Hier is de doop aan de gang. Moe van wachten, heeft de koetsier de bok van het rijtuig verlaten, om met een rondleurende vrouw een praatje te slaan. Het paard kijkt naar zijn meester. Op de achtergrond tussen de Brugse gevels rijst de toren van de Jerusalemkerk.
| |
[pagina 165]
| |
Brugse schilders uit het nabije verledenIN het kader van de ontwikkeling der schilderkunst in België, op het einde van de XIXde eeuw en bij de aanvang van de XXste eeuw, is het niet van belang ontbloot eens na te gaan welk het aandeel is geweest der Brugse schilders, van wie de geboortedata vallen tussen 1850 en 1860. Het zag er inderdaad in de jaren 1880-1883 naar uit, dat eindelijk weer Brugse schilders op het voorplan zouden treden. Verschillende tekens wezen op een mogelijke heropstanding. Brugge's roem zou - om het uit te drukken in de grootsprekende taal die toentertijd opgeld maakte - opnieuw hoog gehouden worden door de scheppingen van begaafde kinderen. Kanunnik Adolf Duclos, de bekende schrijver van Bruges, Histoire et Souvenirs, noteerde in 1883 met blijdschap in Rond den HeerdGa naar eind1) volgende wetenswaardigheden: Vrijdag 11 dezer is er te Antwerpen uitspraak gedaan over den grooten kamp der schilderkunst. Op vijf-en-twintig strijders waren zes te aanveerden om te kampen voor den Prijs van Roomen. Daar er twee een gelijk aantal punten hadden, was men gedwongen er zeven te aanveerden, deze zijn: 1. E. Verbrugge, van Brugge, 2. De Geetere, van Brugge, 3. J. Bosiers van Lanaeken, 4. C. Fichet van Brugge, 5. Fl. Van Acker van Brugge, 6. A. Van der Lick van Leuven en 7. C. Van Strijdonck van Brugge. Is vijf Bruggelingen op zeven kampers. Is dat niet treffelijk? - M.E. Verbrugge heeft primus geweest in onze Academie in 1877, M. Florimond Van Acker in 1879. Deze laatste heeft den prijs van uitmuntendheid behaald te Antwerpen in 1881, en hij won te Brussel den eersten prijs van schilderkunst in 1882 en den eersten prijs van samenstelling dees jaar. Met ontroering werd te Brugge het nieuws vernomen van de grote overwinning der Brugse deelnemers aan de ontzag-inboezemende wedstrijd. Een triomfantelijke stoet trok te hunner eer door de straten van de voor de gelegenheid feestelijke stad: Maandag heeft Brugge de primussen ingehaald die overwonnen hebben in den strijd voor den Prijs van Roomen in de schilderkunst, de heeren Verbrugge, Van Acker en Van Strijdonck. Vele maatschappijen, waaronder het Davidsfonds, gingen in den stoet.Ga naar eind2) Emiel Verbrugge had met zijn Opwekking van Lazarus - het thema van de wedstrijd - op de eerste prijs beslag gelegd, Florimond Van Acker op de tweede, en Willem Van Strijdonck op de derde. Twee opeenvolgende Zondagen werden de geprimeerde schilderijen tentoongesteld in een lokaal van de stedelijke Academie: ...en 't is ongelooflijk welk getalE. Van Hove: Madonna.
Bruggelingen van allen staat gaan kijken is. 't Kostte moeite en vele moeite om bij de schilderie'en te geraken. Dat bewijst eens te meer dat de kunstgeest levendig is in onze stadsGa naar eind3). De geleerde Brugse Kanunnik, die een voorstander was van de schilderwijze van Hans Memling, de grootste aller schilders tot hedendaags, - bij zover dat hij het schilderen van een kruisweg in de trant van deze meester door kundige vakmensen met de verwen die onze meester der meesters plag te ghebruikenGa naar eind4) als een daad van hoge artistieke waarde beschouwde - wijdde een artikel aan de ophefmakendeGa naar eind5) tentoonstelling. Maar de jonge kunstenaars schilderden niet op de wijze die hij wou, zodat hij hen zijn scherpe kritiek niet spaarde en hun tekortkomingen aan de kaak stelde. De figuur van Lazarus, zoals Van Acker die had uitgebeeld kwam hem nog te dood voor, Verbrugge had Lazarus reeds te levendig voorgesteld. Erger was het geval met de Maria-Magdalena van Verbrugge die de verontwaardigde censor te groot van leest en gemeen noemde. Met veel spijt wees hij er op dat de grootsche historische schildering is zij niet dood, toch in slape ligt en hij gaf de laureaten de gewichtige raad Memling en Gerard David als voorbeelden ter navolging te nemen. De jonge schilders ondervonden dus van meet af dat de leidende Brugse kringen, waarvan Kanunnik Duclos één der woordvoerders was, zeer conservatief waren gestemd, bewonderaars van de kunst met een grote K (het historiestuk opgevat in romantische zin) en tegelijk fanatieke bewonderaars met de laat-vijftiende-eeuwse Vlaamse school.
Hoogstwaarschijnlijk zal Kanunnik Duclos de realisaties van Edmond Van Hove (Brugge 1851-1913) op het oog hebben gehad, toen hij de veelbelovende jongeren de meester van het Mystiek Huwelijk der H. Catharina en van de Legende van de H. Ursula aanbeval. Van Hove immers was, na zijn vorming aan de Brugse Academie en aan de Ecole des Beaux-Arts te Parijs, waar hij ook een tijdlang in het atelier van | |
[pagina 166]
| |
Canabel heeft gewerkt, sedert 1878Ga naar eind6) druk bezig met in zijn geboortestad geschiedkundige en godsdienstige onderwerpen te borstelen volgens het recept der hoog aangeschreven Vlaamse Primitieven. Hij ging uit van het oeuvre van Memling, dat hij trachtte voorbij te streven door een wetenschappelijke kennis van de wetten van de lijnperspectief, van de anatomische bouw van het menselijk lichaam en van de weergave der beweging. Vertegenwoordiger van de laat-romantische schilderschool poogde hij te Brugge de plaats in te nemen van vaandeldrager der neo-gotische richting. Hij greep zelfs terug naar XVIde eeuwse voorbeelden: Metsys en Holbein de jongere, en kwam aldus in het vaarwater van de epigonen van Hendrik Leys, de Antwerpse baron, die talloze navolgers heeft gehad en die men jarenlang voor een genie heeft willen doen doorgaan. Hij penseelde bijna even nauwgezet als deze laatste, als een even geduldig archeoloog verhaalde hij van zijn grondige navorsingen op het gebied van de levenswijze en de klederdracht der Vlaamse burgerij uit de XVde en XVIde eeuw. Van Hove was technisch beslagen. Hij oogstte veel succes op de officiële salons met zijn ouderwetse taferelen, die vrij knap in elkaar gestoken waren en die blijkbaar aan een zekere behoefte van het groot publiek voldeden. Een enkele keer gelukte het hem een onverwachte noot aan te slaan, namelijk in Toverkunst het middenpaneel van een drieluik, waarin hij een authentieke surrealistische sfeer oproept, die in vele opzichten verwant is met die van bepaalde tonelen (de moordscène onder meer) uit Bruges, la Morte van Georges Rodenbach. Het stadsmuseum te Brugge bezat destijds van Edmond Van Hove een triptiek met de voorstelling van De Drie Zustersteden, een werk dat zeer karakteristiek was voor zijn schilderwijze en zijn artistieke gestemdheid. Van Emiel Verbrugge (Brugge 1856 - Weerde 1936) mag men gerust zeggen dat hij een van de temperamentvolste kunstenaars was van de Brugse schildersbent. De reisbeurs verbonden aan de Prijs van Rome (1883) liet hem toe gedurende drie jaar in Italië te verblijven. Het contact met het Italiaanse volk en het Italiaanse landschap had een niet te onderschatten invloed op zijn verdere loopbaan. Voor kort kwam het museum te Brugge in het bezit van een viertal zijner werken, en hieruit blijkt duidelijk over welke mogelijkheden Verbrugge beschikte. Maar hem ontbrak het diepere inzicht; zijn bekrompen aesthetische opvattingen stonden de vrije uitbloei van zijn wezenlijk schilderstalent in de weg.Fl. Van Acker: Op de wallen van de oude stad.
Indien hij thans bijna geheel in het vergeetboek is geraakt, dan is zulks hiervan het onmiddellijk gevolg. De schilder die te Brugge in het brandpunt der belangstelling zou staan en er gedurende verschillende decennia als een locale grootheid met een onbetwist meesterschap zou optreden is Florimond Van Acker (Brugge 1858-1940). Leerling te Brugge van E.A. Wallays en Bruno Van Hollebeke, te Antwerpen van Karel Verlat en te Brussel van Jan Portaels, zette hij zijn schildersloopbaan in met een niet onaanzienlijk aantal eerste prijzen en eervolle vermeldingen. Niettegenstaande Henri Hymans hem een gedocumenteerd artikel wijdde in Thieme und Becker, Allgemeines Lexicon der bildenden Künstler, (1907, deel I); niettegenstaande hij vermeld wordt in Wurzbach's Niederländisches Künstler-Llexicon, (1901-1911, deel III), in Winkler Prins' Encyclopaedie, (deel I) en in Fr. De Seyn's Dictionnaire biographique des Sciences, des Lettres et des Arts en Belgique, (deel II); niettegenstaande Medard Verkest een tamelijk uitgebreide studie over zijn werk schreef in zijn boek Studiën over Brugsche kunstenaars (Tongeren 1900), en voor kort nog twee biographische schetsen verschenen respectievelijk van L. Beyaert-Carlier en van Maurits Van Coppenolle, neemt de interesse voor het oeuvre van deze typische Brugse artist met de dag af. Van Acker vestigde zich, na een tijd in Wallonië te hebben gewerkt, definitief te Brugge in 1887. Deze stad met talrijke overblijfsels uit het verleden werd hem een aangepast midden voor zijn dromerige natuur. Hij zou een der eersten zijn om, voorzien van zijn schildersmateriaal ter plaatse, dus in openlucht, Brugse hoekjes op het doek te brengen. Zijn optreden wekte toentertijd enige verbazing en werd door vooruitstrevende Bruggelingen als een soort revolutionnaire kunstdaad bestempeld.Ga naar eind7) Meldenswaardig talent zonder meer, was Van Acker uitgerust met een respectabele vakkennis. Hij zou het brengen tot de rang van historiograaf bij uitstek van de bekoorlijkste der drie zustersteden. Aan de verleiding van het schilderachtige ontkwam hij zelden, omdat hij zich tevreden stelde met het toevallig gebodene, zijn heil zocht in een peuterige stofuitdrukking en in een conventioneel koloriet. De invloed van de sfeer van de Franse laat-impressionist Bastien-Lepage heeft op hem ingewerkt en zijn belangstelling voor zonnelichteffekten gewekt. Maar omdat van in den beginne een meeslepend doel aan zijn werk ontbrak, zou ook deze vernieuwing er niet toe bijdragen om het op een hoger peil te tillen. Zijn landschappen en stadsgezichten bleven prenterig. Streng academisch opgeleid, rekende Van Acker de historische en godsdienstige compositie tot de zeer gewichtige en ernstige | |
[pagina 167]
| |
onderwerpen. Naar het voorbeeld van romantische schilders van hol-theatrale taferelen, Wappers, De Keyser, Gallait enz. legde hij zich toe op voorbereidende studies vooraleer het grote werk vlijtig aan te vatten. Zijn pathetisch doek van enorme afmetingen De Verrijzenis van Christus uit de kerk te Bassevelde, levert een sprekend bewijs van zijn perfect-schools kunnen. In het genrestuk dat minder strenge eisen stelt liet Van Acker zich meer gaan op de deining van zijn verbeelding; hij waagde zich aan enkele mondaine tafereeltjes, maar legde zich vooral toe op de compositie van sentimentele tonelen zoals Op de wallen der oude stad (Stadsmuseum te Brugge) waar men een minnepraatje onder de molen van de Kruispoort te zien krijgt; zoals ook de Brugse minnestreel, een doek dat hij zelf als zijn meesterwerk beschouwde en waarin hij met een lieve onbeduidendheid een straatmuzikant met zijn viool afbeeldt; zoals tenslotte Langs de Lange Rei, een anecdotische schildering van het huiselijk leven op een gemeerde Hollandse sloep. Het is als portretschilder dat Van Acker eerbied afdwingt. Op het gebied van de portretkunst, een kunstgenre dat heden ten dage, ten gevolge van de deformatie-woede van de expressionisten en hun epigonen, uit zijn voegen werd gerukt, heeft Van Acker zich bepaald verdienstelijk gemaakt. Alhoewel hij zich meestal aan de zijde van zijn model schaarde door de wezenstrekken gunstig uit te beelden, de gelaatsuitdrukking innemend voor te stellen, is hij er toch in geslaagd enkele waardevolle conterfeitsels van tijdgenoten met het penseel vast te leggen. Als zijn magnum opus citeer ik het indrukwekkend portret van Bernard de Ruddere uit 1886 (Schuttersgild van St Sebastiaan te Brugge) een werk dat waarlijk mag geprezen worden om de op fijne kleurverdeling gebaseerde schilderwijze, om de eenvoudige maar grootse opstelling en vormgeving, om de volkomen eerlijkheid in de karaktertekening. Een goed getroffen portret is dit van de heer Taverne. Meer dan een op handige wijze weergegeven uiterlijkheid biedt het de dichterlijke voorstelling van een man wiens innerlijk, tactvol gesuggereerd, naar voren komt. Dat Van Acker té dikwijls de wensen zijner opdrachtgevers heeft ingewilligd valt niet te loochenen en het moet betreurd worden dat een schilder met zoveel métier wellicht om wille van pecuniaire berekeningen of omwille van een voorbijgaand succes zich heeft laten bewegen tot het voortbrengen van zoveel banaal-representatieve en van een vervelende bourgeois-mentaliteit getuigende portretten. Een kunstenaar die al was hij metterwoon te Brussel gevestigd toch enigermate tot de groep der Brugse schilders behoorde, is Alexander Hannotiau (Brussel 1863 - St Jans Molenbeek 1901). Hij besteedde met voorliefde zijn kracht aan de pijnlijk-getrouwe weergave van de reien, straten, bruggen, beluiken en geschiedkundige monumenten van West-Vlaanderens hoofdstad, zonder daarbij ook niet één baksteen te vergeten. Hij stond door zijn onverdroten ijver vooraan op de lijst der talloze bewonderaars van Brugge, die schone; Brugge, Venetië van het Noorden; Bruges, la Morte en Bruges, la vivante, lijst waarop voor de sector schilderkunst de namen voorkomen van Ferdinand Khnopff, Victor Gilsoul, de gebroeders Albrecht en Juliaan Devriendt; Albrecht Baertsoen en Emmanuel Viérin. Tenslotte moeten wij om dit beknopt overzicht te besluiten nog de aandacht vestigen op Karel Rousseau (Brugge 1862-1916). Ook zijn penseel legde een piëteitvolle verknochtheid aan zijn geboortestad in ettelijke doeken vast. Minder productief dan Florimond Van Acker was zijn werk over het algemeen ook minder knap dan dit van de voorman der schilderkunst in het teken van Brugge's verheerlijking. Het grauwe patina der eeuwen, dat de historische stad bedekt, trok hem aan, ook de romantsiche effecten van Brugge bij nacht, die hem toelieten gestalte te geven aan zijn Mondscheinanbetung. Een kille indruk gaat van de meeste zijner stadsgezichten en armoedig gestoffeerde interieurs uit. Zij getuigen van zijn beklemmende gehechtheid aan oude dingen, die hij waarnam met de belangstelling en de aandacht van een antiquaar en schilderlijk vertolkte volgens versleten procédé's. Het werk van de Brugse schilders, van dewelke wij enige kenschetsende trekken hebben aangetoond, was hoofdzakelijk retrograderend. Slechts met uitsluiting van essentiële elementen wendden zich een drietal onder hen tot de verworvenheden van het impressionisme dat omstreeks 1890 het Westen zegevierend veroverde. Zij volgen met aanzienlijke vertraging de evolutie der Europese schilderkunst, eerst de zogenaamde Vlaamse romantische school, vervolgens de realistische stroming, tenslotte de impressionistische vernieuwing. Hun romantisme was braaf-gemoedelijk, hun realisme voorzichtig en verbloemd, hun impressionisme oppervlakkig en in functie van het goedkope lichteffect. Wanneer men de Brugse schilders van gisteren de maatstaf van de zuiver picturale waarden aanlegt, komt men tot de onaangename conclusie dat zij weinig degelijks hebben voortgebracht. Een kunstenaar van hoger gehalte bevond zich niet onder hen. De droom om een moderne Brugse schilderschool tot stand te brengen, ging niet in vervulling. Het is te Oostende, op amper vijf-en-twintig kilometer van Brugge, dat een groot kunstenaar onvergankelijke meesterwerken schiep. Maar te Brugge nam men Ensor niet au sérieux. Half verblind door een strict materialistische conceptie van de schilderkunst en door de cultus van het plaatselijk schone had men er zich geïsoleerd in een onvruchtbare en echt provincialistische zelfgenoegzaamheid.
ADRIAAN VANDEWALLE |