Verbondenheid tevens met de Natuur, met het leven. Het leven barst van pracht, glanst van rijkdommen. Daarin moeten wij ons laten opslorpen. De trotse majesteit der bergen en de harmonieuse vernieuwing van de zee, de slanke jubel van de boom en de onzichtbare vruchtbaarheid van de wind, de gedweeheid van de steen en de fiere vriendschappelijkheid van het dier, de soepele elegantie van een jong lichaam; dat alles zal de kunstenaar pogen niet te copieren, maar er het diepe leven van te vatten tot hij zelf wordt: de berg, de zee, de steen, het dier. Want in elk korreltje en in elke trilling woont de adem Gods.
Verbondenheid met de mensen, ten slotte, die God naar Zijn beeltenis schiep. Na de Genesis vertelt het boek der Glorie, het Sepher-ha Zohar: ‘Toen God scheppen wilde wierp hij een sluier over zijn glorie en in de plooien ervan wierp Hij zijn schaduw, en Hij bekeek het om het een gelaat te geven; Hij drukte een beeltenis op de sluier die zijn glorie bedekte en deze beeltenis lachte Hem toe; en Hij wilde dat het zijn beeltenis was om de mens te scheppen naar de gelijkenis van dit beeld.’ In de mens moeten wij het Goddelijk aanschijn eerbiedigen, in de mens met zijn tragische onrust, zijn eeuwige onstandvastigheid, de mens die God verliet en altijd vlucht voor Iemand en wien die Iemand steeds achtervolgt met zijn brandende adem.
Zo weze dan de kunstenaar niets dan Verbondenheid. Met God zoals de monnikken die Gods lof zingend kathedralen bouwden: la beauté est un pressentiment du ciel, zei een hunner, abt Othon van Cluny. Verbondenheid met de Natuur, zoals die tweelingen, Fra Angelico en Corot, wier lippen murmelden ‘Mijn God, ik bemin U’, wijl hun handen van vreugde trillende de kleuren bereidden op het palet. Verbondenheid met de mensen, zoals mijn Rembrandt, die bevend in de gelaten van joodse grijsaards gans de diepe majesteit ontdekte van Israëls geheimenissen.
Het tweede bestanddeel is het werk.
Een kunstwerk is slechts groot door de kracht der verbondenheid: de emotie, waar het uit ontsproot grijpt ons dan naar de keel, naar het hart; of traagzaam overweldigt zij ons en voert ons mede naar de hoogste firmamenten van onze ziel. Wij zijn dan niet meer modder en bloed, wij worden de extatische prooi van een zuivere transubtantiatie. Wij worden het Werk zelf: de hemel of het water, of de bliksemende Mozes, of de geslachte os, of het vergeestelijkte gelaat.
Verbondenheid van de Muziek! Amphion bespeelde de lier en de stenen kwamen samen om steden en paleizen te bouwen. De bazuinen van Jozuë deden de stadsmuren instorten. De luit van Orpheus temde de wilde dieren. ‘De muziek, zo zegde een XIIe eeuws dichter, staat in ere bij een volk, dat aan een hogere klasse het uitvoeren der liederen opdraagt... Als kunst is zij achtingswaardig zolang zij niet ontaard is en zolang zij die haar beoefenen de adel van hun oorsprong en de zuiverheid van hun karakter bewaren.’
De Bouwkunst. Wat waren zij schoon die eerste heiligdommen tussen de tenten der herdersvolken. Hun bouw beantwoordde aan de wetten der sterrekunde, aan de regels van orde en harmonie, die Pythagoras en Plato poogden terug te vinden. En over de volkeren heerste evenwicht en heiligheid en wijsheid... Gezegend die kunstenaars, die de mensheid lucht en zon terug willen schenken, die een ideaal nastreven van puurheid en adel, en physische en zedelijke gezondheid beogen door de bouwkunst.
De Beeldhouwkunst. Als Phidias boven het Parthenon de olympische rust van Zeus oprichtte, als de hindou-beeldhouwer op de top van de Boroboudour in Java zijn onvoleinde Bouddha plaatste, als Michelangelo met donderslagen de toorn van Mozes uitbeeldde, dan hadden alle drie geleefd gedurende maanden en jaren in het aanschijn van het heilige. Hun werk blijft na eeuwen nog doordrongen van deze bovenmenselijke verbondenheid en alle geslachten buigen er voor de schoonheid en trillen van bewondering.
De Schilderkunst. Kunnen wij een doek van Leonardo da Vinci, een portret van Philippe de Champaigne, een tableau van Ingres aanschouwen zonder ons omhuld te voelen van adel en grootheid. Verbondenheid van gedachten en van ziele, spijt tijd en dood, in het machtige rhythme van een emotie, die nooit zal eindigen.
Het derde bestanddeel: het publiek.
Niet het kappelletje van dilettanten en geblaseerden, van critici en spotters, maar de algehele mensheid van heden en