Ontroerende bekentenissen van een beroemd schilder
DEZER dagen ging in de Parijse galerij Weil een grote tentoonstelling door van werk van Picasso onder het motto: Picasso inspire son époque. Men vindt er zeer verscheiden werk, uit de periode van de harlekijnen, van het cubisme, van de geplakte papierstroken, van de stier en de geit, enz. Maar daarnaast ook zuiver classiek werk in de gewone betekenis van het woord en dit zelfs uit de laatste jaren...
Picasso blijft een vraagteken. Veel opschudding werd verwekt door een boek van Giovanni Papini, de grote Italiaanse romancier, dat zo pas te Rome verscheen onder de titel Libro Nero. Men vindt er volgende bekentenissen, die Picasso aan Papini zou gedaan hebben en die door verschillende Franse bladen worden geciteerd:
‘Het volk zoekt geen vertroosting en verheffing meer in de kunst: maar het zijn de verfijnden, de rijken, de lanterfanters, de distilleerders van de quintessens, welke in de kunst zoeken naar het nieuwe, het originele, het buitennissige, het schandalige. Ik zelf heb sinds het cubisme en vroeger deze meesters en deze critici weten tevreden te stellen met al de afwisselende zonderlingheden, die me door het hoofd schoten; te minder zij er van begrepen, te meer bewonderden zij mij. Al me verlustigend aan alle die spelletjes, die foefjes, die puzzle's, rebussen en arabesken, ben ik beroemd geworden, zeer vlug beroemd. En de beroemdheid betekent voor een schilder: verkoop, winst, fortuin, rijkdom. En gelijk ge weet ben ik heden beroemd en ben ik rijk. Maar als ik alleen ben met mijzelf, dan heb ik de moed niet me te beschouwen als een kunstenaar in de grote en antieke betekenis van het woord. Grote schilders waren Titiaan, Rembrandt en Goya: ik ben maar een verlustiger van het publiek, die zijn tijd begrepen heeft en zo goed hij kon heeft weten voordeel te halen uit de stompzinnigheid, de ijdelheid, de schraapzucht van zijn tijdgenoten. Dit is een bittere bekentenis, die ik thans doe, bitterder dan zij schijnen kan, maar zij heeft de verdienste rechtzinnig te zijn.’
Het is ontegensprekelijk dat deze uitspraak zal moeten in overweging genomen worden door al wie zich over de hedendaagse kunst bezinnen wil; eveneens door al wie zich afvraagt welke wegen de kunst moet inslaan, zo zij werkelijk wil bijdragen voor het opbouwen van een hoogstaande cultuur.