Reeds in vroege eeuwen
Van deze volkse strijdbaarheid getuigen reeds hele reeksen historische liederen uit de vroegste tijden van ons volksbestaan. In een uiterst boeiende bijdrage over Onze Historische Volksliederen vóór de zestiende Eeuw publiceerde Professor Dr P. Frederiq in 1894 reeds een flink honderdtal teksten - al dan niet met muziek - die hij dusdoende uit de vergeethoek heeft gered. Van onze meestbetekenende strijd, de Guldensporenslag, zijn vermoedelijk geen liederen tot ons gekomen. Merkwaardig is echter wel de tekst die Kervyn de Lettenhove in zijn Histoire de Flandre mededeelt. Het is een Frans lied van een zekere Jean Molinet, die als volgt aan de Slag van Kortrijk herinnert:
‘Onsques Flamans ne furent si vaillans.
Hardis Flamans, vigoureux lionceaux?
devant Courtray les esperons dorez
cheurent jadis en vostre astre et parreche.’
Uit de onmiddellijke omgeving van de Guldensporenslag is ons echter wel bekend het vermaarde
Kerelslied, dat omstreeks 1325 gemaakt werd en in verband gebracht moet worden met de Westvlaamse opstand die in de jaren 1325-1328
Arthur Meulemans
ontvlamde. In de nieuwe en toch archaïsch zeer goed gelukte bewerking die
Fl. Van Duyse ervan maakte, heeft dit bloeddorstige lied nog helemaal het bijna ruw realisme van de 1302 atmosfeer behouden. Als voorbeel
den van oude Vlaamse strijdliederen willen we liever de aandacht vragen voor twee zangen, die zo goed als onbekend zijn gebleven. Het eerste is uit anderhalve eeuw later afkomstig: het
Liedeken vanden slach van Blangijs. Bedoeld wordt in dit lied de slag bij Guinegate, in 1479 door Maximiliaan op het Franse leger gewonnen, dank zij de dapperheid van het Vlaamse voetvolk,
der pijkeniers. In de uiterst poëtisch-schilderachtige tekst ervaren we dit oorlogslied bijna als de verheerlijking van de
revanche der gemeentemannen op de verloren slag van Rozebeke (1382). Het is in elk geval het oudst tot ons gekomen strijdlied uit onze Vlaamse geschiedenis. Uit de zes strofen schrijven wij even de eerste over:
‘Te Blangijs al op dat velt,
daer heeft den Leeu zijn clauwen ontdaen
met machte ende met gewelt,
met foortsen doordronghen.
Si riepen alle: ‘Flander de Leeu!’
Het tweede bedoelde lied is ons - althans muzikaal - wel ietwat meer bekend in de, overigens prachtige, overdichting die René De Clercq ervan maakte, onder de titel: Kunst is de kracht. Dit prachtig volks koraal, verheerlijking van Vlaamse kunst en levenskracht, deint voort op het rhythme en de brede melodie van het oorspronkelijke Krijgslied tegen Frankrijk, dat zich bevindt in de Diversche Liedekens van de begaafde rederijker-priester Matthijs de Casteleyn uit Oudenaarde (1522). Het is een krijgsmars van soldaten die tegen Frankrijk ten aanval trekken.
Dit paar voorbeelden moge volstaan om enigszins te laten aanvoelen dat wij reeds vóór de beroemde (en soms beruchte) Geuzenliederen uit de strijd tegen Spanje, echte en waarde-