[Literatuur]
Het proza van de zee
LANGE tijd zijn de liefde voor het land en het religieuze besef hoofdmomenten geweeest in onze Vlaamse cultuur. Geen wonder dan ook dat wij, bij het overschouwen van het panorama van onze letteren, een aanzienlijk gedeelte heimatliteratuur aantreffen. Steeds zijn er schrijvers geweest die met voorliefde, of omdat zij niet anders konden, personen uit een bepaalde streek ten tonele voerden en alle gebeurtenissen in het kader en de atmosfeer daarvan lieten plaatsgrijpen. Heimatliteratuur vinden wij bij Snieders, Conscience, Jeurissen, Simons, Timmermans, Claes, Baekelmans, Sabbe en andere, maar waar wij reeds lang, via de literatuur, vertrouwd werden met het Kempenland, het Antwerpse havenleven, de heerlijkheid van het Nethedal, de Demervallei, de atmosfeer van Brugge, - om van de specifiek landelijke verhalen niet te spreken - dienen wij langer te wachten om in onze letteren natuur- en klimaatschildering aan te treffen van onze Vlaamse kuststreek met de haar eigen bewoners. Bella Stock van Hendrik Conscience, speelt zich wel is waar af in een vissersmidden, maar dit zoeterig-romantisch verhaal staat veel te ver van de werkelijkheid af, om er in dit opzicht rekening mee te houden. Vanwaar dan dit verschijnsel - dit gemis aan een literatuur van de zee? Schonk niemand aandacht aan deze landstrook met haar specifieke bewoners?
Vermoedelijk wel, maar over zee en vissers schrijft men niet zonder dat men ze kent, en wie niet uit dat volk geboren was gaf er wellicht de voorkeur aan te zwijgen. Die bodem zelf scheen trouwens niet erg vruchtbaar, qua eigen talenten, en tot vóór
Gaston Duribreux heeft niemand, met volledige kennis van zaken, de kust, de zee en het typische vissersvolk, met zijn ruwheid, zijn goedheid, zijn eenvoud, zijn moed en zijn eigenzinnigheid, in onze letteren uitgebeeld. Reeds in
Karoen kondigde hij zich aan als een schrijver met talent.
Bruun bracht er de onloochenbare bevestiging van. Deze roman uit het Vlaamse vissersleven werd begroet als een
V.A. Van Molle, (Koksijde), Vlaamse vissers voeren uit
C. Permeke, De Visser
welgekomen verrassing, als het werk van een begaafde en evenwichtige persoonlijkheid, en wanneer kort daar op
De Roeschaard en
De Laatste Vissers het licht zagen, was de faam van Duribreux voorgoed gemaakt. Lange tijd hebben wij
De Roeschaard als Duribreux's beste werk gehouden. Dit gebonden verhaal, dat zich afspeelt in vier winterse dagen, was zo pregnant dat werkelijk van een indrukwekkende creatie mocht gesproken worden. De gedaanten van de vissers waren haast gigantisch getekend, de stijl zo suggestief dat het geheimzinnige en schier hopeloze van de atmosfeer waarin het verhaal zich afspeelt de lezer geen ogenblik loslaat. Een soms moeilijke evolutie was echter tot dan toe in Duribreux's werk opgevallen. Af en toe hernam hij dezelfde motieven en gelijkaardige personen traden onder andere namen te voorschijn. Vermoedelijk besefte hij dit echter zelf en verliet hij daarom het reeds verkende terrein om zijn
Derina te schrijven dat voor een groot deel te Brugge speelt. Met
De Bron op de Berg keert hij echter naar zijn geliefd thema terug, en opvallend is in dit boek de verruimende horizon, het verruimde spel van karakters en temperamenten, de epische allure. Ten overstaan van dit nieuw bereiken valt nu echter een zekere losheid in de constructie op, maar hardnekkig en bestendig werken brengen Duribreux vlug de voorname rijpheid, waarvan hij blijk geeft in
De Grote Hemme, ongetwijfeld het beste oorlogsboek van onze letteren, en meteen ook het beste boek van Duribreux's reeds aanzienlijk oeuvre. Voor
De Zure Druiven de roman die onlangs in de letterkundige prijsvraag van de Provincie West-Vlaanderen bekroond werd, moeten wij de publicatie afwachten.
In zijn geheel niet minder merkwaardig dan dat van Duribreux, is het werk van Daan Inghelram. Deze auteur die in zijn flink geschreven roman Walrave's IJde zee en vissersvolk behandelde, en achteraf voor zijn verhaal De Zonderling, dat ondanks zijn grote stylistische hoedanigheden haast onopgemerkt voorbijging, eveneens zee en duinen tot milieukader koos, schijnt echter langzamerhand méér voorliefde te krijgen voor het landelijk-historische. Zijn steeds onvolprezen verhaal Angélique, een prozajuweeltje zoals wij er de laatste vijf en twintig jaar niet meer in onze letteren aantroffen, evenals zijn jongste romans De Graaf en De Forestier zijn daar een bewijs van. Of Inghelram niet naar de zee zal weerkeren durven wij echter betwijfelen. Nog