| |
| |
| |
Vlaamse zeeschilders
EEN van de glorietitels van de Nederlandse schilderscholen - één der vele - is dat zij de meeste der genre's die tot op de huidige dag beoefend worden, heeft geschapen. De Italianen schilderden in hoofdzaak de mens en de suprème bloei der grote compositie - religieus, mythologisch, allegorisch, historisch - is goeddeels hun werk. Maar in de Nederlanden ontstonden, uit oorzaken waarop wij hier niet nader kunnen ingaan, schilderijen welke niet langer de mens (samenstelling en portret) maar geheel of bijna geheel de wereld die hij om zich heen ziet, en waarin hij leeft, tot onderwerp hebben. Bleef in het zich langzaam ontwikkelende interieur de figuur lange tijd nog een belangrijke rol spelen - maar veelal geen grotere dan een tafel of een stoel -, bleef het landschap lange tijd nog met een, al geringer plaats innemend onderwerp gestoffeerd, het stilleven waarin Hollandse en Vlaamse schilders weldra uitmuntten, verbande de mens uiteraard volkomen. Het stilleven, en ook de marine.
Het oudste, geheel zelfstandige zeestuk der West-Europese schilderkunst is vermoedelijk Bruegel's woeste Storm uit het Museum te Wenen. Jaren, zoniet eeuwenlang, stak het, naar het wel lijkt niet geheel voltooide, schilderij daar in de reserves, tot Bruegel's stijgende roem het aan het licht bracht. Gewis, er is enig bijwerk. Men ziet er een slingerend galjoen, een drijvende ton, en een walvis die het vat blijkbaar achterna zwemt. Waarschijnlijk is De Storm, evenals zo menig schilderij van de geniale meester, de uitbeelding van een Vlaams spreekwoord. Toch is dit alles maar accidenteel, zeker niet meer dan de aanleiding of het voorwendsel. Het machtig werk is op en top een marine, zoals wij dat heden ten dage verstaan, de voorstelling van een onstuimige zee onder een donkere, dreigende stormlucht, de bewogen uitbeelding van de ontketende elementen, waarvan de mens - hier de bemanning van het schip - niet meer is dan de machteloze speelbal. Voor het eerst is hier de zee getoond in al haar tragische eenbaarlijkheid.
Bruegel is met dit schilderij evenals met zijn landschappen een voorloper geweest - alleenstaande in zijn tijd. Nog tijdens en na zijn leven waren daar de romanisten en maniëristen en dezen hadden andere beslommeringen. In de bloeitijd onzer XVII de eeuw zou Rubens - en zijn school - wel voor het landschap oog hebben, maar zelden voor de zee.
H.V. Wolvens,
Zeedijk
| |
| |
H.V. Wolvens, Golfbreker
Toch bezitten wij enige marines uit die tijd, ondermeer van Frans van Oosten († 1680). Maar de Hollanders zouden, zoniet rechtstreeks Bruegel's traditie voortzetten, dan toch op hun beurt de marine als een zelfstandig genre behandelen. Willem van de Velde de Oude, schilder van zeegevechten, zijn zoon Willem de Jonge, kunstenaar van eerste rang, Ludolf Backhuyzen en anderen kunnen als de eerste specialisten van het zeestuk beschouwd worden. Het langzamerhand toenemen van het zogenaamde classicisme zou in de XVIII de eeuw de bloei der bijzondere genre's enigszins belemmeren. Werden landschap en stilleven ongetwijfeld nog beoefend, het zeestuk daarentegen verdween bijna geheel. Men zal moeten wachten tot de grote Turner verschijnt om weer een herleving van de marine - en welk ene! - bij te wonen.
Nochtans, onafhankelijk van hem, duikt in ons land de marine in de eerste helft der XIXde eeuw weer op. P.J. Clays (1819-1900) komt de eer toe de zee en meer speciaal de Scheldemonding opnieuw in onze schilderkunst te hebben geïntroduceerd. Zijn werk is van kwaliteit, schoon het wellicht weinig essentieel nieuws bracht. P.J. Clays was een van die schilders, die zich het voorbeeld der grote Hollandse XVIIde-eeuwers herinnerden en wat een Ferdinand de Braekeleer en een J.B. Madou voor het genre-tafereel, een Fourmois voor het landschap deden en in de grond zelfs een Henri de Braekeleer voor het interieur, dat deed een P.J. Clays voor de marine. Te midden van de romantiek waren zij realisten in de zin der oude Hollanders, maar ontsnapten, terugblikkende kunstenaars als zij waren, toch niet geheel aan de geest der romantiek, die in wezen op een weer tot leven brengen van het verleden gericht was. P.J. Clays schildert meestal een stille zee of brede stroommondingen, met boten waarvan de blanke zeilen al het licht vatten en zich in het water weerspiegelen. Zijn rustige, zorgvuldige factuur, die de verf glad uitstrijkt, geeft aan zijn doeken een glazuurachtige glans. Voortreffelijk geschilderd, blijken zij goed weerstand te bieden aan de tijd en lijkt hun oorspronkelijke straalkracht geenszins verminderd. De kunstliefhebbers stellen Clays' marines te recht nog zeer op prijs. Zij genieten van de herwaardering, die veel werk van goede hoedanigheid uit die tijd, thans opnieuw te beurt valt. Maar, als gezegd, een belangrijke etappe in de ontwikkeling der moderne schilderkunst vertegenwoordigen zij nauwelijks. Het doorgaans warm coloriet blijft verbonden aan een ietwat angstvallige zakelijkheid in de voorstelling.
Een hele stap verder gaat Louis Artan (1837-1890). Hij is onze grootste zeeschilder uit de tweede helft der vorige eeuw, bij uitstek specialist der marine, die hij bij zo goed als gehele uitsluiting der andere genre's levenslang behandelde. Zijn werken zijn ontelbaar, bijna geen kunstveiling van betekenis in ons land, of er komen een of meer schilderijen van hem onder de hamer. Dit veelvuldig aanbod heeft hun handelswaarde doen dalen, maar kan hun kunstwaarde niet in het gedrang brengen. Want deze blijft van hoge rang. Artan's eerste rijpe werken behoren tot het realisme, maar van factuur reeds veel losser dan bij Clays, terwijl hij in zijn laatste levensjaren gaandeweg naar het impressionisme is geëvolueerd, wat van Clays die hem tien jaar overleefde niet kan gezegd worden. Meer nog dan zijn voorganger die zijn zee steeds met vaartuigen stoffeerde, is hij een schilder der zuivere marine: niets dan lucht en zee. Soms dobbert een bootje op de baren, of ligt er een sloep, een wrak op het strand. Niemand - behoudens vroeger Turner, die Artan vermoedelijk niet heeft gekend - heeft de weidse, lichtende ruimte van het kustgebied zo overtuigend en met een zo nooit aflatende liefde geschilderd als hij, met een lichte, onnadrukkelijke, bijna speelse toets, in een steeds harmonisch, koel, vaak paarlemoerig coloriet. Zijn palet houdt van grijzig blauw, getemperd watergroen, soms zacht roze bij avondstemmingen en een voor hem typisch vaal bruin waarmee hij eventueel de strandstroken aangeeft. Schildert Artan weleens stormachtige zeeën, vaker echter boeien hem klare of transparent nevelige dagen, rustige avondindrukken, weidse hemels met grillig wolkenspel. Meestal is de zee bij Artan een poëtische, vriendelijke, aantrekkelijke zee, ietwat melancholisch als alle verlatenheid en zeker niet zonder een onmiskenbare indruk van grootsheid, maar toch is zij bij hem zelden somber of dreigend. Het is, om zo te zeggen, de zee van zijn tijd,
diegene welke zijn tijdgenoten weldra al talrijker zouden ‘ontdekken’ om hun vacantie aan haar kust te gaan doorbrengen. Maar
| |
| |
H.V. Wolvens, Strand
nog is die kust als het ware ongerept, nog niet als nu door het hotelwezen en alles wat daarbij hoort overrompeld en geschonden. Uit 's schilders laatste jaren dagtekenen tal van donker grijs-blauwe of grauw-bruine schemerige avondindrukken, waarin men vaak een melkige maan zwak door de nevel heen ziet schemeren, op en top impressionistische schilderijen, die mijns inziens tot zijn schoonste en tevens tot de merkwaardigste documenten van ons impressionisme behoren. Naast Artan is ook Felicien Rops te vermelden, meer bekend als graphicus, maar die toch ook een kleine reeks marines van een voortreffelijke kwaliteit heeft voortgebracht. Vaak gaat er een geconcentreerde lichtkracht van zijn meestal kleine doekjes uit, die door de kenners fel op prijs worden gesteld.
Artan leefde nog (hij stierf in 1890, slechts drie-en-vijftig jaar oud te Oostduinkerke) toen de jonge James Ensor te Oostende zijn eerste schitterende marines zou schilderen. Zoniet al, dan toch de belangrijkste zeestukken van James Ensor dagtekenen van vóór het einde der vorige eeuw en behoren naar mijn gevoel tot zijn overtuigendste werken. Eenieder heeft ongetwijfeld zijn voorkeur: de mijne gaat naar zijn zeestukken en aanverwante motieven, want als Ensor een landschap schildert of een stadsgezicht van zijn geboortestad, dan zijn het nog de grondeloze zeeluchten die zich er boven welven en schilderkunstig is er nauwelijks een onderscheid te maken tussen bijvoorbeeld een kleurenfantasmagonie als zijn Rode Daken en een zeestuk sensu stricto als bijvoorbeeld Christus bedaart de storm. Beide zijn door de zee-atmosfeer beheerst.
Wie het prachtig ensemble zijner marines heeft gezien in Maart 1951 in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel bijeengebracht in het veertiende Salon der Zeeschilders, zulks bij wijze van hulde aan de toen pas overleden oude meester, kan dit grandioze werk niet vergeten en er nauwelijks aan twijfelen dat de zo veelzijdige kunstenaar hier toch wellicht, zuiver picturaal, het hoogste heeft geleverd. Zonder te spreken van Ensor's talrijke schitterende stillevens met vissen en schelpen, die men natuurlijk niet eigenlijke marines noemen kan, heeft de Oostendse meester in het echte zeestuk heel zeker weergaloze hoogtepunten van schilderkunst bereikt. Enkel Turner is ten deze naast hem te stellen. Heeft Ensor het werk van de grote Engelse schilder van licht en nevel gezien? In de jaren 1886 of '87 schijnt hij samen met Vogels een bezoek aan Londen te hebben gebracht; in zijn schetsboeken zijn er copieën naar schilderijen van Turner bewaard. In elk geval: reeds vroeger, bijna van de aanvang zijner schitterende loopbaan af had Ensor prachtige marines geschilderd, waarin hij zich dadelijk als een meester van de kleur openbaarde. Is hij nooit als Artan een specialist der marine geweest (van om en bij de eeuwwisseling af lijken de voornaamste schilders zich niet langer op één genre te concentreren, zoals in de negentiende eeuw nog vaak het geval is geweest) van meet af aan overtreft hij hem in de afwisseling van zijn palet, de verfijnde, subtiele schakering van zijn coloriet, en vooral de lichtkracht die van zijn beste zeestukken uitgaat. Het Vlaams impressionisme viert in Ensor triomfen. Nog blijft bij hem, overeenkomstig de grondtrek van die richting, het algemeen natuurbeeld gehandhaafd, maar Ensors coloriet vertoont in zijn eerste marines, die zich vaak kenmerken door hun dampige, van gezeefde lichtstralen doordrongen atmosfeer, al dadelijk een zeldzame polychromie van parelmoeren tinten en spelingen, zilverige weerglanzen, doorschijnende
glazuren. Ensor schildert dun, maar weergaloos geraffineerd, hem is de zee kennelijk soms meer een aanleiding dan een motief, een aanleiding om aan zijn toverachtig palet de gevoeligste en verrukkelijkste gamma's van tinten en tonen te ontrukken, maar een motief dat als geen ander een schilder tot dergelijke krachttoeren in staat stelt. Zowel zijn donkere als zijn grijze marines zijn onovertroffen evocaties van de altijd wisselende aspecten van zee en lucht. Het zal niet anders zijn in zijn meer polychrome of althans helderder periode (want dat de donkere of klare grijzige grondtoon van 's meesters zeestukken vóór 1886 zijn uiterste lichtkracht dankt aan de niet nader te bepalen tonalistische samenstelling van dit grijs hoeft geen betoog) - het zal niet anders zijn als hij Turner's werk zal gezien hebben en zijn marines thans veelal als een vuurwerk worden van heldere bijna ongebroken kleuren, van smaragdgroen, safierblauw, topaasgeel en robijnrood (vaak gloeien thans zijn doeken inderdaad als een met edelstenen ingelegd scherm) zonder te spreken van zijn meer dan ooit zijig glanzende grijzen, die vaak de achtergrond blijven waarop hij zijn fantasmagorieën van vlammende glazuren en lakken ontplooit. Thans is de zee voor Ensor eerst recht een voorwendsel voor het uitleven van kleurenvisioenen. Het natuurbeeld is thans zoniet opzettelijk overwonnen, dan toch vervaagd om plaats te maken voor tintelende transfiguraties, voor het oproepen van een soort van droomwereld van bijna niets dan kleur en licht. Bij dit alles blijft het wonderbaar, dat men toch steeds de indruk blijft ondergaan van de
| |
| |
echte zeeatmosfeer, dat hij nimmer - als meer dan eens Turner - met valse lichteffecten te werk gaat of zijn ganse wereld oplost in water en damp. Aan het Vlaams element in zijn bloed blijkt Ensor, bij alle stoutmoedige feërieën van zonnevlammen en van licht-doorknede zilverglanzende wolkenluchten, zijn zin voor een vaste grond van werkelijkheid te danken.
Alleen al met zijn marines stelt Ensor alle andere tijdgenoten in de schaduw. Richard Baseleer (1867-1951) zal veel zeestukken schilderen, vooral de weidse Scheldemonding, maar zijn middelen zijn niet rijk. Heeft hij gevoel voor de grondeloze atmosferische diepten van het stroomgebied, zijn weergave van water en lucht blijft zonder veel kracht. Hij kan aan zijn veelal eentonige grijzen niet de lichtspeling ontrukken, aan zijn coloriet niet de gloed meedelen, welke de kwaliteit van een schilderstuk uitmaken. Het is knap werk, maar te effen. Kloeker is wellicht Frans Hens (1856-1928). Hij heeft een nogal eigen manier, die zijn werk veelal op de eerste blik laat herkennen. Meest in blauwige of groenachtige hoofdtonen gehouden, doorgaans met dobberende bootjes gestoffeerd, soms door een maantje beschenen, zijn de zeestukken van Franz Hens niet zonder karakter. Maar grote kunst is het toch ook niet. Hoger staat m.i. wel een Auguste Oleffe (1857-1931), die vooral misschien in het aquarel, breed-impressionistisch geschilderde, donker goudglanzende zee- en havengezichten heeft voortgebracht.
Men zal evenwel moeten wachten totdat Constant Permeke (1885-1952) in de jaren twintig van deze eeuw zijn eerste definitieve marines schildert om weer voor zeestukken te staan van hoge rang, en ditmaal van zó hoge rang dat men Permeke gerust de grootste zeeschilder kan noemen van alle tijden. Hij heeft als eerste wellicht de zee gezien in al haar tragiek en elementaire, welhaast voorwereldse ongereptheid. Iemand anders zal hier nader op Permeke als schilder van de zee ingaan. Ikzelf zou mij overigens maar kunnen herhalen. Het zij mij toegelaten de belangstellende lezer te verwijzen naar de bladzijden in het opstel over Permeke in mijn bundel Vorm en Geest (Davidsfonds, 1937) welke handelen over 's betreurden meesters vertolking van de zee.
Met Permeke had het expressionisme in onze kunst zijn intrede gedaan. Dat die richting het aanzijn gegeven heeft aan de machtigste zeestukken die ooit werden geschilderd is misschien begrijpelijk, daar geen andere kunstopvatting wellicht zo diep naar het wezen van de dingen gegrepen heeft als deze, maar toch blijft, zoals Permeke heeft bewezen, de realisatie van iedere artistieke doelstelling verbonden aan het persoonlijk talent der kunstenaars, die haar toegedaan zijn. Permeke heeft als zeeschilder, volgelingen gehad. Er is een tijd geweest dat bijna alle marines die getoond werden in meerdere of mindere mate de invloed van de meester hadden ondergaan. Zijn voorbeeld bleek vruchtbaarder dan dit van Ensor, die men eigenlijk nooit heeft kunnen volgen zonder in oppervlakkigheid en vals gevoel te vervallen. Permeke's voornaamste discipel is Door Boerewaard, wiens visie op de zee aanvankelijk niet ongelijk was aan die van de meester, maar welke diens kracht en diepte miste. Later is Boerewaard zich zelfstandig gaan ontwikkelen. Zijn kleur werd veel minder dof, won allengs aan straalkracht en verfijning, terwijl zijn realistischer wordende interpretatie Permeke's voorbeeld losliet om veeleer die van een Artan naderbij te komen. Op het moment behoren Boerewaards marines tot de beste die in ons land geschilderd worden binnen de perken van een ietwat conventionele formule.
Persoonlijke en zelfstandige, zij 't wellicht geen grote schilders als Willem Paerels en Anna P. de Kat, beiden van Hollandse herkomst, hebben zich vaak tot de zee aangetrokken gevoeld. Van Paerels ken ik fraaie doekjes, soms enigszins met Permeke's manier verwant, maar steeds lichter van gevoel en zich onderscheidend door een uitgezocht coloriet. De Kat heeft een voorkeur voor grijze schakeringen waarin hij meer dan eens met zijn losse, samenvattende manier subtiele en klare kust- en havengezichten heeft gevat. Niet te vergeten zijn de marines van Willem van Hecke, steeds in waterverf, welke techniek deze schilder feilloos meester is. Zijn zee is vaak somber en nachtelijk, met de lichtende schuimvlokken der branding onder een duistere, soms wonderlijk van vaal licht doortintelde hemel. Werk van kwaliteit zijn van Hecke's doorgaans niet grote bladen alleszins.
Er zouden nog veel schilders van de zee te noemen zijn. Maar dit opstel mag geen catalogus worden. Elk jaar wordt te Brussel een salon der marineschilders georganiseerd, waar al wie eens een zeetje geborsteld heeft - en zelfs niet eenmaal dat, maar zelfs onderwerpen die met de eigenlijke marine niets te maken hebben, als visstillevens, strandtonelen en dergelijke, een plaatsje krijgt. Bij de meer occasionele schilders der zee kunnen wij hier niet stilhouden. Slechts zij die zich als het ware in dit element hebben ingeleefd komen waarlijk als zeeschilders in aanmerking. Het is immers niet genoeg van
A. Saverijs, De goede visvangst
| |
| |
vacantie aan de kust door te brengen en daar enige doekjes te penselen om marineschilder te kunnen heten. Niet dat in dit genre alleen specialisten slagen, maar een zekere specialisering blijkt toch steeds onontbeerlijk om een echt zeestuk voort te brengen. Courtens en Savertjs hebben knappe zeeën geschilderd, maar hun landschappen overtreffen ze toch verre. Bijna een specialist der marine daarentegen was Saverijs' vriend, de onlangs overleden Jozef De Coene (1875-1950), die, eigenlijk uit liefhebberij tot de schilderkunst gekomen, toch een hele reeks presentabele doeken heeft nagelaten, veelal havengezichten in bruinachtige, warme, maar nogal zware tonen.
Dat de zee een heel bijzonder motief is, in de behandeling waarvan niet iedereen slaagt en dat zich bovendien niet tot elke interpretatie leent, bewijzen bijvoorbeeld de marines van een groot schilder als Jean Brusselmans. Zijn statische, de dingen scherp omlijnende stijl, lijkt minder geschikt om een bij uitstek beweeglijk en vliedend element als de zee vast te houden. Zijn marines zijn mijns inziens de minst geslaagde doeken in zijn gans, overigens indrukwekkend werk. Ze zijn te hoekig, te hard. Beter slaagt hij in havengezichten en weinigen hebben als hij de staalharde glans van zekere wolkenluchten boven de zee weten uit te drukken. Naast hem verdient hier speciaal vermeld te worden Jean Timmermans die, zonder ook een specialist van het zeestuk te zijn, een reeks merkwaardige aquarellen heeft geschilderd in hoge en heldere, zeer expressieve tinten. Hij is een van de tenslotte niet zeer talrijke levende kunstenaars, die er in slagen op welke wijze dan ook, de onmiskenbaar eigen atmosfeer van het kustgebied, de onmetelijkheid van zee en lucht in zijn werk te suggereren. En dit maakt mijns inziens toch in de eerste plaats de zeeschilder uit.
Maar het is tijd dat wij komen tot onze, nu Permeke de eeuwigheid is ingegaan, vermoedelijk sterkste levende marineschilder van het moment: H.V. Wolvens. Deze Brusselaar van geboorte ging zich reeds jaren geleden te Brugge vestigen om dicht bij de zee te zijn. Het is wellicht de enige manier om als marineschilder iets voort te brengen dat meer dan verdienstelijk, dat een etappe is in de ontwikkeling van de zeevertolking. Men moet leven met wat men kennen wil en wat men onvoldoende kent zal men nooit met meesterschap behandelen. Artan heeft de zeekust bijna nooit verlaten en is er gestorven, Ensor was een honkvaste Oostendenaar, Permeke leefde in het polderland op een paar kilometer van de kust - ze zijn onze beste, misschien onze enige waarlijk grote schilders van de zee. En dat is ook Wolvens geworden. Reeds vóór hij te Brugge woonde verkeerde hij langdurig aan de kust en schilderde toen reeds stoere zeestukken in de grijze of grijzig-blonde tonen waarvoor hij in die tijd een voorkeur aan de dag legde. Het is zijn marines van die jaren aan te zien dat hij streefde naar het vasthouden van dit onbepaalbaar zilverig, als in milliarden van sprankelende stofdeeltjes gebroken licht dat glanst in de dampen en nevels boven de zee, in de effen waterspiegel weerkaatst en de ganse atmosfeer met een koele, wazige klaarte drenkend. Wolvens schildert met brede halen, mals in de verf en men merkt duidelijk aan zijn vaak dikke empateringen dat hij nooit moe wordt de laatste subtiliteiten van dit lichtspel na te jagen. Veel zijner toenmalige marines, die vaak ook een strook strand en dijk voorstellen, onderscheiden zich in hun harmonieën van grijs en bruin door de zachte uitstralingen van dit alles bepoederende, gezeefde, teer gedempte licht. In latere jaren is de schilder tot een gaandeweg kleuriger palet gekomen, bij hem een absoluut merkwaardig proces, daar het geheel onopzettelijk als het ware organisch van etappe tot etappe is
verlopen en geenszins het gevolg blijkt te zijn van een vooropgezette ommekeer. Hij die vroeger bijna monochroom werkte, veroverde allengs meer en meer kleur en gloed. Zo moet het ongeveer bij een Van Gogh zijn verlopen. Maar het is hier niet de plaats om daarop nader in te gaan. Het zij ons genoeg vast te stellen dat de jongste marines die wij van Wolvens zagen, niet alleen helderder en rijker van kleur zijn geworden, maar bovendien schilderkunstig alles overtreffen dat hij tot hiertoe heeft voortgebracht. Ook nu schildert hij graag, zij het ook niet altijd, de zee met de dijkpromenades en het strandleven. Soms een helling tussen de gebouwen, met de zee in de verte: zo zag ik er een, een groot doek van een buitengewoon machtige structuur en met geweldige contrasten van schaduw en licht. Maar meestal zijn het kleinere doeken, dikwijls van een langwerpig formaat, dat hem toelaat de vliedende perspectieven van zee, strand en dijk tot in wazige verten te volgen. Zonnig zijn thans de meeste dier marines, open en blij als het ware, vol van een gouden of blonde tinteling en waarin de verbazendste coloristische vondsten, de verfijndste tonaliteiten niet zeldzaam zijn. Het blafarde licht van een regenboog over zee en strand, de melkige glans van een roerloze zomerzee, de heldere atmosfeer van een klare, warme dag met onvatbare dampslierten in de verte, kortom de schoonheid van de zee is thans vaak de bron van 's schilders inspiratie. En in de meeste van die gloedvolle doeken is de schoonheid verbonden aan een schilderkunst van het sterkste, zuiverste en oorspronkelijkste gehalte.
De marine blijft een geliefkoosd genre. Talrijk zijn, naast de schilders van de oudere generaties, de opkomende jongeren die de zee met talent vertolken. In die overvloed is het nog moeilijk wegwijs te raken. Wij zullen hier geen namen noemen en liever wachten totdat er zich wellicht, uit het vele dat heden ten dage geproduceerd wordt, onder het penseel van een schilder van meer dan gewone betekenis een nieuwe persoonlijke en krachtige visie op de zee ontwikkelt, die waardig aansluit bij wat de grote voorgangers hebben verwezenlijkt.
URBAIN VAN DE VOORDE
|
|