Kunst en geest
Het probleem van de moderne gewijde kunst
ER bestaat in deze tijd een probleem van de gewijde kunst. Het gaat er niet alleen om te weten tot op welke hoogte de traditionele thema's door de plastische vormen van onze tijd kunnen ge-uit worden. De vraag ligt dieper, de kwestie is veel ouder. Vroeger bestond er een kunst die door de theologie werd gevoed; het was de kunst van de gelovende gemeenschap, de kunst vooral van de clerus, die in deze gemeenschap voorging en die stevig de hand hield zowel aan de kunst als aan de eigenlijke geloofsverkondiging.
Voor vele eeuwen reeds moest deze gemeenschapskunst plaats maken voor een kunst die gevoeliger, rechtstreekser, vooral individueler was. Sedert de Renaissance heeft ieder grote kunstenaar
zijn gewijde kunst geschapen. Zowel bij Raphaël, Michel-Angelo, Tintoretto, El Greco als Rembrandt
Chagall: Mozes ontvangt de Tafelen der Wet.
vinden wij zoveel verschillende weergaven van feiten en tradities, als er hersenen zijn om ze uit te denken, en mensen om ze te beleven.
Wie nog vasthangt in het dirigisme van de middeleeuwse kunst, spreekt dan ook graag van het verval. Leven wij dan sedert de twaalfde eeuw in een tijdperk van verval? Het is wel heel lastig om geloven, vooral omdat vele feiten, onder meer het ontstaan en de ontwikkeling van de kloosterorden in deze periode, dit pessimisme loochenen.
Men kan zich trouwens afvragen of de kunst van lekenkunstenaars, die tenslotte helemaal zijn ingesteld op hun tijd en op hun leven in de wereld, niet even dicht bij het Evangelie staat als de eerder leerstellige kunst van de byzantijnse klerken. Giotto, Van Eyck, Michel-Angelo, Rubens, El Greco, Rembrandt zijn voor de ganse mensheid zoveel opeenvolgende getuigen van de Menswording geweest.
Maar, zo men aanneemt dat deze baan wijd-open lag voor de kunstenaar van de voorbije eeuwen, dan is er geen reden om die weg voor de kunstenaar van onze tijd te versperren. Welke wet zou hem dit eigentijds getuigenis ontzeggen? Er is geen enkele plastische vorm, zoals er geen enkele menselijke familie is, die voor Christus' genade ontoegankelijk is.
Meer dan een eeuw lang weerden de christelijke milieu's bewust alle aktuele kunst. Helemaal afgestemd op een verleden, dat door ellendige, verwaterde reproducties van al zijn grootheid was beroofd, schenen zij koppig de wezenlijke roeping van de christen te negeren: door de inzet van zijn persoonlijkheid en zijn werk de zich steeds hernieuwende tegenwoordigheid van Christus te verzekeren. Deze beschamende schuchterheid had hen er toe gebracht aan de religieuze feiten een arme, dwaze voorstelling te geven die in werkelijkheid alleen een vernedering was en een bespotting.
Op dit ogenblik werden onze kerken, ook de meest eerbiedwaardige, bevolkt met spookbeelden uit gekleurd plaaster, die ontdaan waren van elke zowel menselijke als goddelijke waarde. De muren werden bekleed met valse, smaakloze doeken. Op enkele jaren tijd heerste de meest volslagen wanorde, daar waar de eenheid en de schoonheid zich in de waarheid moesten openbaren.
Intussen groeide de kunst, buiten de kerk, tot een eigen, zelfstandig leven. Elke generatie van grote schilders schiep nieuwe vormen, waarin de tijdgenoten hun eigen kijk op de mens en op de wereld terugvonden. Steeds was het een grote taak, waaraan sommige artisten, met een heiligen-