oorlogen. Onze sculptuur uit die periode heeft veel gemeen met de schilderkunst van de Vlaamse Primitieven. Onze provincie bezit dan ook een vrij groot aantal laat-gotische kunstwerken.
Vooreerst het Altaar in de Jeruzalemkerk te Brugge. In 1427 werd de Jeruzalemkerk gesticht en reeds in 1428 ingewijd. Bijgevolg zal het altaar, dat ook wat de stijl betreft tot die jaren teruggaat, zeker dateren van circa 1430. Het is één der weinig goed bewaarde gothische altaren in ons land. Daarom reeds is het interessant. Op het altaarblad staat een witstenen retabel een rotsblok verbeeldend waarop, verspreid over het gehele vlak, allerlei herinneringen aan de Passie van Ons Heer, gebeiteld zijn.
Doch veruit het belangrijkste beeldhouwwerk uit de 15de eeuw in Westvlaanderen en trouwens één der beste uit geheel de Nederlanden is het Koorgestoelte van de St. Salvatorskathedraal te Brugge. Dit koorgestoelte is in een wonder gave toestand tot ons gekomen; het is vrijwel ongeschonden. Karel Verschelde beweert in zijn De Kathedrale van St. Salvators te Brugge dat het gestoelte vervaardigd werd ter gelegenheid van het dertiende Kapittel van het Gulden Vlies dat op 30 April 1478 in die Kerk gehouden werd. Naar de stijl van het beeldhouwwerk en vooral naar de klederdracht moet het zeker enkele jaren vroeger geplaatst worden: circa 1430-40 (Vergelijken we de identieke hoofdbedekking van vrouwen op het gestoelte en het portret van Van Eyck's vrouw: 1439).
Duclos, Bruges. Histoire et Souvenirs, dateert het rond 1430 en voegt erbij dat het baldakijn in 1478 ter gelegenheid van het 13de Kapittel van het Gulden Vlies weggenomen werd. Het hoogste gedeelte van de rug, met de wapenschilden van de 30 ridders van het Gulden Vlies, werd er eerst in 1727 aan toegevoegd. Dat klopt volkomen met de stijlornamenten.
Het koorgestoelte is opgesteld langs beide zijden van het koor en telt langs beide kanten een dubbele rij zetels waarvan de achterste rij ietwat hoger ligt. Een rug, met fijne architectuurpanelen besneden, vormt de achtergrond van de zetels. Het is daarboven dat de wapenschilden van de Ridders van het Gulden Vlies ingelijst zijn. Het gestoelte van de Noordkant (linkerkant) telt boven 14 zetels en beneden 13 zetels. Dat aan de Zuidkant heeft boven 12 en beneden 11 zetels. Langs beide zijden zijn de twee laatste zetels (naar het Westen toe) modern en 1834 er bij gevoegd. Het gestoelte van de Zuidkant daarenboven heeft vooraan de Bisschoppelijke Troon die eveneens van veel recenter datum is. Telkens op de armleuningen van de bovenste rij zetels zijn, als armknoppen, profeten, apostels en heiligen afgebeeld. Doch het merkwaardigste als beeldhouwwerk en tevens als bron voor kennis van het Middeleeuwse volksleven zijn de prachtige misericordes of zittertjes. Van die 48 zittertjes zijn er 32 versierd met figuren. De bovenste rij zittert jes (sculptuurwerken onder de opklapbare banken) schijnen ons een doorlopend verhaal te schetsen van het leven van elk mens. Zij bestaan uit acht verschillende toneeltjes die aanvangen met een moeder die haar kind leert lopen, over de school naar het huwelijksfeest. Het is een fris en gemoedelijk verhaal waarvan het zittertje: Een moeder leert haar kind lopen ongetwijfeld een knap stuk beeldhouwwerk is. Een jonge moeder in een kleed met sierlijk vallende plooien leert voorzichtig haar kind lopen met behulp van een soort autoped. Hoe mooi is die stijve onbeholpen houding van dat kind weergegeven. De benedenrij stelt een reeks deugden en ondeugden voor en wat nog interressanter is, geeft ons enkele ambachten te zien. We ontdekken er onder meer, een schrijver, een veerman, een schaliedekker, roeiers en een beeldhouwer. Aan de andere zijde vertonen de bovenste rij
misericordes o.a.: een man die druiven plukt, een non, de vuurproef. Het vrijwel ongeschonden toneeltje van de vuurproef is als beeldsnijwerk prachtig. Een geblinddoekte vrouw houdt een staafje in de handen terwijl twee streng toekijkende mannen bezwerings-formules schijnen uit te spreken. Waarlijk een raak treffend toneeltje. Onderaan heeft de beeldsnijder zich hoofdzakelijk geinspireerd op het Ouden Nieuw Testament en beitelde o.m.: De Bekoring van St. Antonius, het Offer van Isaac, de Bekering van Paulus, De Boodschap. Enkele zittertjes van deze onderste rij zetels wijzen op oude spreuken. Zo b.v. Iemand in den oven rijden waar een smekende vrouw door een man in een brandende oven gevoerd wordt. Het tafereel van De Bekering van St. Paulus is eveneens een zeer expressief en levendig toneel.
Een derde belangrijk beeldhouwwerk uit het midden der 15de eeuw is het Grafmonument van Willem van Halewijn, heer van Uitkerke, in de St. Salvatorskerk te Brugge. Hij was raadsheer van de Graaf van Vlaanderen, stierf in 1455 en werd begraven in de Augustijnenkerk te Brugge. Thans bevindt zich een fragment van dit graf in de St. Salvatorskathedraal. Prof. Dr Roggen, Gentsche Bijdragen tot de Kunstgeschiedenis, schrijft het toe aan beeldhouwer Jan III de Meyere, maker van de tombe van Jan van Gistel te Kloosterzande en de tombe van Margareta van Gistel in St Baafskerk te Gent. Alleen de breedsponde is bewaard gebleven. In ondiepe nissen staan acht ploranten afgebeeld, ieder met een overhoeks staand wapenschild. Deze plastisch aandoende beelden in Doornikse steen sluiten direct aan met Sluters bekende ploranten in Dijon. Het zijn expressief weergegeven mensen die treuren om de dood van hun meester. We vinden er hetzelfde gebroken plooienspel als bij Jan van Eyck.
Daarbij aansluitend vermelden we een viertal Epitaphia van de familie Van de Velde in de Onze Lieve Vrouwkerk te Brugge.
De balksleutels van het stadhuis te Damme uit de tweede helft der 15de eeuw (1464-65) door Wouter van Inghen uit Sluis in eikenhout gesneden, zijn door hun uitvoering en door hun iconografie heel interessante werken.
Onder de andere belangrijke beeldhouwwerken uit de