West-Vlaanderen. Jaargang 1
(1952)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |||||||||||
De jonge sierkunst in WestvlaanderenVan alle ambachtkunsten zou men de architectuur wel de meest elementaire kunnen noemen. Zij is de meest practische, meest stoffelijke en tevens de meest abstracte en ideële vorm van de beeldende kunst. Gebruiksvoorwerpen, kleding, huisraad, behangsel en kunstbekleding zijn ondergeschikt aan de woningbouw, en komen uiteraard slechts op de tweede plaats in het vaarwater van sierkunst en ambachtskunst. Om wille echter van die meer practische, meer toepasselijke aard zijn het meestal de ambachts- en sierkunsten die ons laten aanvoelen wat er op een bepaald ogenblik aan geestelijke kracht schuilt in een volk. Tot voor enkele jaren werd de sierkunst in ons land enigszins verwaarloosd. De grote oorzaak van dit feit was de snelle vooruitgang van de nijverheid en de bijna onbeperkt-toegespitste mogelijkheden van het machinaal werk. Men kan gerust beweren dat er tot voor kort al te weinig meer op een verantwoorde wijze tot stand kwam in het domein van de ambachtelijke en toegepaste kunst. De aandacht was bijna uitsluitend gericht op de ‘grote’ kunst, schepping van verschillende individuële kunstenaars, en het beschavingsbelang van de ambachtelijke volkskunst werd genegeerd. Niet in het minst door een grof tekort
Walter Creupelland, Kortrijk. Schaal. Gesableerd glas.
in het onderwijs, zowel wat het aankweken van de schoonheidsmaak als het aanleren van het kunstambacht betreft. De schaarse pogingen die door enkele alleenstaande sierkunstenaars werden ondernomen, misten dikwijls samenhang en doel. Er was geen zekerheid, geen richting, geen uitgestippeld doel. Het was een dolen en tasten en het aanknopen met de traditie was eerder broos. De culturele betekenis van de sierkunst immers heeft vooral waarde door het enigszins traditioneel karakter. De toegepaste kunst echter was gaan verwateren. Er was geen stijl meer, zelfs een bijna volslagen gemis aan interesse bij velen.
Charles Maertens, St. Andries.
Omheining van katafalk. IJzersmeedwerk.
Levensstijl moet diep geworteld liggen in de ziel van het volk, moet als het ware de volksziel zelf worden. Slechts dan is er vaste grond, en veie voeding voor de traditie. Er moet een levensbron zijn, waaraan de traditie kan putten. Anders wordt het dode en dodende conventie. | |||||||||||
Kunde en kunstEr bestaat bij de gewone mensen een soort minachting voor de vakkundige en artistiek-verantwoorde sierkunst. De wereld, ook ons land wordt overspoeld met talloze minderwaardige, vaak verkeerd-voorgestelde en over het algemeen zeer braaf-gehouden ‘kunstwerkjes’. Beeldjes worden uit onecht materiaal vervaardigd (plaaster in plaats van hout). De voorstelling zelf is bijna altijd slaafs, strelend, onschuldig en feitelijk niets-zeggend. De uitvoering tenslotte is vaak | |||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||
Michel Martens, Damme. Glasraam.
zeer bont en schreeuwerig. Wij moeten maar even denken aan de Lieve-Vrouwbeeldjes, de postkaarten, de landschappen en stillevens waarmee de niets-beter-wetende-mensen in bazars en tweede-rangszaken worden bedrogen. De grootste meesters van alle tijden, Donatello, Dürer, Rodin, Michel-Angelo, Giotto, wisten zich steeds in de eerste plaats ambachtsman. De begrippen kunde en kunst waren niet gescheiden. In de Gotiek zien wij de kleinste ambachtelijke kneep, zowel als het grootste kunstwerk in een zuiver, sereen verband. Wel is er een verschil in geestelijke bewogenheid. Maar ook hier had de sierkunst stijl en uitdrukking. Daarentegen kregen schilderij en beeldhouwwerk in onze tijd wellicht een té vrije loop. Zij kenden te weinig hun bestemming en werden te veel gezocht en begrepen als zelfstandige schepping. Zij werden de vertolking van individuële gevoelens, en kregen in veel gevallen precies daardoor een wankeler bestaan. Dit alles deed niets af van de louter artistieke waarde. Men kan immers ook spreken van de ‘vrijheid van de kunst’, de zuivere onderwerping aan de eigen wet. Met deze nieuw-verworven vrijheid kwamen er immers ook zeer merkwaardige mogelijkheden aan het licht, zowel in de goede als in de innerlijk-valse zin. | |||||||||||
Breuk of spitsboog?De overdreven afzondering van de kunstenaar leidde tot een breuk tussen de kunstenaar en de gemeenschap, en later tot een breuk tussen de individuele kunstenaar en de sierkunstenaar. De alleenstaande kunstenaar werd de geïsoleerde van de maatschappij. Hij sloot zich op de ivoren toren van zijn eigen verantwoording, aanbad alleen wat zijn eigen wet hem voorschreef, en verloor de voeling met het milieu, waarvan hij feitelijk de invloed moest ondergaan. De kunstenaar moet echter niet uitsluitend en alleen het volk dienen, alsof dit het doel zou zijn van de kunst. Wellicht zou zijn werk dan té locaal, té anecdotisch worden. Hij zou zijn roeping verloochenen, die hem alleen het belangloos voortbrengen van schoonheid vraagt. Een kunst, die enkel en alleen betracht autobiographie van het volk te zijn, of die geen ander doel heeft tenzij de werkelijkheid ‘volk’ onder alle aspecten uit te beelden, kan geen kunst blijven omdat de kunst haar kracht put en haar wezenheid krijgt uit en van de kunstenaarspersoonlijkheid zelf. En die is niet gediend met het collectief-uniforme denken, handelen en voelen! De sierkunstenaar vooral moet de gezonde middenweg vinden. Hij moet als het ware de bemiddelaar worden tussen het volk en de ‘grote’ individuële kunstenaars. Hij moet interesse hebben voor de eisen van de gemeenschap, en toch evenmin zijn eigen roeping verliezen. Volledige kunst synthetiseert zowel de rechten van de persoonlijkheid als die van de gemeenschap. De wisselwerking moet gestadig zijn, de juiste verhouding is vrij moeilijk te bepalen, en is alleen na te streven door een groep kunstenaars, die onder een zelfde bezieling werken.
Maurice Claeys, St. Andries.
Zilveren kroon van Kaster. Slagwerk.
| |||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||
Dymphna Uleyn, Brugge. Stofplastiek.
Kunst moet van het leven zijn, levensecht en levensdiep. Kunst moet het alledaagse leven doordringen, iets gewoons worden, een soort werkelijkheid, iets vanzelfsprekend dat evenwel in zich de mogelijkheid voedt en koestert om uit op te stijgen tot een machtige belijdenis van persoonlijk kunnen. In deze zeer subtiele verhouding, die tevens een eerste eis van opvoeding is, heeft de sierkunstenaar een voorname taak. | |||||||||||
Wat Westvlaanderen biedtIn de laatste tijd is ook in deze gouw een enorme vooruitgang waar te nemen op het domein van de ambachts- en sierkunst. Vele, vooral jongere mensen, hebben met taaie volhouding reeds een en ander bereikt, dat zelfs buiten de landsgrenzen bewondering afdwingt. De tentoonstelling ‘Westvlaamse kunst’ die van 15 tot 24 December 1951 werd ingericht te Roeselare, was werkelijk als overzicht, vooral van de prestaties op het gebied van de kunsttoepassing, een enige gebeurtenis. Het is niet de eerste maal dat Westvlaamse kunstenaars collectief tentoonstellen. Maar de speciale aard van deze prestatie wettigt een bijzondere belangstelling. De tentoonstelling kwam tot stand door de samenwerking van de Provinciale Culturele Dienst, de Westvlaamse Kamer van Ambachten en Neringen, het Provinciaal Christen Middenstandsverbond, en het Stadsbestuur van Roeselare. Het is meteen verheugend dat ook aan veel jongeren een kans werd geboden. Hun misschien nog aarzelend werk prijkte er naast de prestaties van meer bekende figuren, en daardoor wordt de brug geslagen. De tentoonstelling van Roeselare heeft ongetwijfeld in Westvlaanderen een nieuwe klank, een nieuw geluid geworpen, dat niet onbeantwoord kan blijven!
ARNO BRYS
Dymphna Uleyn, Brugge.
Twee Koningskinderen. Stofplastiek.
Een greep uit de deelnemende exposanten kan zijn nut hebben, nu er gesproken werd van wisselwerking tussen kunstenaar en volk.
|
|