Kunst en geest
Gesprek over christelijk kunstenaarschap
Uhebt mij, schuchter en toch fier, Uw werk getoond. Uw eerste groot werk. Het was prachtig! Men moet U benijden. Niet alleen om Uw techniek en Uw jong meesterschap in het vak. Ook niet alleen om dat ongewone, dat een eigen kunststijl is. Het benijdenswaardige is, dat U bewezen hebt een waarachtig kunstenaar te zijn, een godenkind, een begenadigde, een schepper van droom en schoonheid. U bezit een waarachtig artistiek temperament en U bezit het vermogen om dit tot uitdrukking te brengen. U zijt kunstenaar! En daarom mogen de klokken luiden in Vlaanderen!
En toch. Hadt U niet iets anders nog beoogd dan kunstenaarschap? Was Uw bedoeling niet een christelijk kunstenaar te zijn? Jawel, U hebt er U voor gewacht te onteren wat U van jongsaf hebt geëerd; U hebt U gehoed voor spot met het heilige; het lagere hebt U niet opgehemeld. U wist nochtans dat, indien U het wel had gedaan, sommige critici in U een soortgenoot zouden hebben herkend en U bereidwillig tot een rijzende ster zouden hebben uitgeroepen. Maar Uwe opvatting van het kunstenaarschap is dat een kunst, die niet rijker en schoner maakt geen bestaansrecht heeft, geen kunst is.
Voldoet dit nu om christelijke kunst te scheppen? Ik ga volkomen met U accoord, dat christelijke kunst niet noodzakelijk tendenz-werk moet zijn, of strict apologetische doeleinden moet nastreven, of het religieuze als onmiddellijk object moet hebben. Daar ligt het hem niet. Want het gebeurt wel eens meer dat zulke kunst christelijk is, maar helemaal geen kunst. Niet eenieder is een Hadewijch, een Memling of een de Monte.
Wat ontbreekt dan aan Uw werk?
&
Willen wij een kleine proef wagen? Wij overschouwen Uw werk nog eens samen en wij stellen ons daarbij de vraag: ‘Voelt men in dit werk een gemoed dat, zij het met een diep besef van eigen schuld en onmacht, het eeuwige in zich laat weerklinken? Voelt men er een kunstenaar, die, door zijn geloof een bizondere kijk had op mensen en dingen?’ Kunst is inderdaad een vrucht van geest en gemoed en het is dus niet onverschillig of dit gemoed en deze geest christelijk of heidens reageren: dat moet te merken zijn aan het kunstwerk zelf.
Zo is dan ook christelijke kunst het werk van een echt kunstenaar, die tevens in zijn ganse wezenheid christen is. Hij kan een zondaar zijn, maar hij mag het louterend schuldbesef niet hebben opgegeven; hij kan een wijfelaar zijn, maar hij moet weten waar zekerheid te vinden is; hij kan zat zijn van aardse spijzen, maar hij mag er de eeuwige niet om prijs geven.
Wat men maakt geeft getuigenis van wat men is; Uw werk nu verschilt wezenlijk niet van dat van een ongelovige; de christelijke symbolen, die U af en toe er tussen weeft, veranderen daar niets aan: het zijn maar folkloristische elementen, die tot de locale kleur bijdragen.
&
Als men het zo begrijpt, dan bestaat er niet veel christelijke kunst, antwoordt U me. Dat is ook zo; het is voor de kunst zoals voor zovele gebieden van het leven; men wil altijd maar het geloof isoleren van het leven, waarbij ook de kunst behoort.
Zo werd in de laatste decennia de zin van de christelijke kunst vaak vergeten. De christelijke kunst is door Jacques Maritain bepaald als een kunst, die het karakter van het Christendom in zich draagt; niet een speciale soort kunst, zoals de picturale, de poëtische, de ogivale of de Byzantische kunst; niet de kunst van een bepaalde school; maar ‘een kunst die geplant is in de christen ziel, aan de oevers van de levende wateren der genade, onder de hemel der goddelijke deugden; een kunst, die overal thuis is, aan wie alles behoort; die reikt zo ver als de werkzaamheid en de vreugde van de mens reikt; die overal kan verschijnen, in symphonie of ballet, in film of roman, in landschap of stilleven, in het libretto van een Janklaassenspel, of van een opera, even zo goed als in brandvensters en heiligenbeelden’.
Het geheim om christelijke kunst voort te brengen is van een waarachtig christen te zijn en dan zonder meer te pogen mooi werk tot stand te brengen, waar Uw hart in door zindert; het zal zijn wat gij zijt: christelijk. De christen en de kunstenaar moeten één zijn; men mag de kunst niet isoleren van de ziel van de kunstenaar, door een of ander esthetisch stelsel. Kunstbeginselen mogen echter geen geloofsartikelen zijn: zo bederft men zijn geloof. Maar godsdienst is ook geen esthetisch beginsel: zo bederft men zijn kunst.
Waarachtig christendom is dus de grondslag van het christelijke kunstenaarschap. Welnu men spaart geen moeite om vakkenis op te doen, om door ervaring de kunstinhoud te verrijken; doch intussen hield het geloof en de godsdien-