voor muziek door vele openbare besturen en de staat de vlam van het kunstideaal doet doven. Het is nationale plicht ons vertrouwd te maken met de Vlaamse kunst die ons genie over heel West-Europa openbaarde in het verleden.
Zeker wij ontvangen de kunstenaars van het universum met open armen (ook al komen ze uit Patagonië), maar over welk middel beschikken wij om de onze over de grens te krijgen en te doen aanvaarden? Het moet erkend dat het N.I.R. grote inspanningen doet ter verspreiding der buitenlandse muziek, wat zeer lofwaardig is overigens; maar is Brussel een nationale zender? Een internationale is zij zeker! Het heil zal in ieder geval niet komen uit zijn ‘amusementskunst’, die onterend is voor een beschaafd volk. Graag geef ik toe dat het N.I.R. in dit Benoit-jaar zijn beste Vlaamse beentje voorzet en bovendien gebeuren er ook studio-opnamen van Vlaams werk op fonoplaat, die enigszins tegemoet komen aan het schrijnend tekort. - ‘Revenons à nos moutons’ zegt de Fransman.
Een lepeltje geschiedenis is nodig om te beseffen welke reus Vlaanderens harpenaar van Harelbeke geweest is, ook buiten het zuiver-muzikaal gebied. Bedenk even dat in 1858 nog alle muziekonderwijs in dit land Frans-Italiaans was, waartegen Benoit een epische strijd leverde voor de volledige doorbraak van de moedertaal. In zijn testament bepaalt hij o.m. ‘nooit toe te staan, dat in onze hoofdstad Brussel en in het Vlaamse land, alsmede in alle landen van de Nederlandse taal, aldaar uitvoeringen mijner werken in een andere taal dan de Vlaamse of Nederlandse zouden plaats hebben (16 Mei 1900), en ondubbelzinnig schrijft hij in 't Handelsblad van Antwerpen (12-9-1897): ‘In politiek opzicht heeft men Walen en Vlamingen wel kunnen belgiseren, doch wat niet kan noch in de toekomst ooit zal kunnen (gelukkig!) dat is, de natuur en de geest dier twee verschillende stammen tot één maken om een zogenaamde Belgische kunst voort te brengen.’
Hij zelf offerde een wereldberoemdheid op om heel zijn kunst aan 't Vlaamse volk te schenken. Door het stichten van het Koninklijk Vlaams Conservatorium te Antwerpen werd de akker bereid waarop de Vlaamse muziek kon gedijen: frisse kost vol mannelijkheid, eenvoud en oprechtheid, een kunst die als een bazuinstoot tot zelfbewustzijn wekt en gevoed door het volkslied de aandacht van het buitenland op ons deed vestigen, in één woord Benoit betekent een mijlpaal die zijn plaats in de algemene muziekgeschiedenis heeft verworven, waardoor de bloedloze Franse romance en de verwijfde opera uit het Zuiden door krachtige strijdliederen en romantische oratoria werden verdrongen.
Doch er is meer. Benoit was een hartstochtelijk kampioen voor vrijheid en vrede - die langer moest wachten op een standbeeld dan de handelaars in kanonnenvlees... Hij is de schepper van de kindercantate (‘De wereld in’, ‘Van Ryswyck’) veel meer dan K. Miry (componist van de ‘Vlaamse Leeuw’). U luisterdet in December ll. naar zijn meesterwerk ‘De Oorlog’ (destijds door 800 zangers uitgevoerd), naar ‘Lucifer’ naar ‘De Schelde’ en andere oratoria; er komen delen in voor die nooit in schoonheid werden overtroffen in de muziekliteratuur der ganse wereld! Is het lied ‘Mijn Moederspraak’ geen zuiver juweel? En zijn ‘Het Lied der Vlamingen’ ‘Dan mocht de beiaard spelen’ geen zangen die bij ons zullen blijven weergalmen, ‘zolang er nog één echte Vlaming leeft’?
Benoit doet ons nog beven, toornen, snikken, bidden en jubelen. Wie zulke zangen weet te smeden met onbenullige teksten is een kunstenaar met hoofdletter! Ach ja, de huidige Vlaming vergaapt zich aan Gounod-aria's, maar bij een bezoek aan Antwerpen zegde Gounod zelf ‘Quel géant, votre Benoit’! Zonder overdrijving kan men Benoit de evenknie noemen van H. Berlioz - en dat is niet weinig gezegd... Een muziekbron vol borrelende melodieën, schatten van poëzie en gevoel, machtig meeslepende koren, zijn een blijvend getuigenis van Benoit's meesterschap. Dat hebben de meeste gemeenten begrepen in dit Benoit-jaar.
Al was Benoit een componist, dirigent (lange tijd te Parijs zelfs), leraar, polemieker, hervormer en baanbreker van formaat, toch straalde de beminnelijke eenvoud van zijn persoon eenieder tegen: te Brugge schaarde hij duizenden rond zich om Vlaamse strijdliederen te zingen en bij elke schrede in de Steen- of Geldmuntstraat werd hij bestormd onder de uitroepen: ‘Dag Pietere, wat 'n leute joen weer te ziene, kom de niet dè, Pietere? 'k Hè daar nog een flassche’... Bij de uitvoering van Tinel's ‘Fransciscus’ riep hij uit ‘Ik heb mijn meester gevonden’! Toen zijn ‘Lucifer’ voor het eerst werd uitgevoerd te Brussel, liet Koning Leopold II Benoit bij zich roepen en verklaarde alles voor hem te zullen doen wat hij vragen mocht. Daarop vroeg Benoit of zijn vader, die slechts sluiswachter was te Harelbeke, de openstaande plaats van sluismeester kon bekomen. De Koning beloofde zijn steun voor die benoeming en enkele dagen later werd een grote briefomslag met koninklijke handtekening afgegeven in de woning van Benoit. Bevend van ontroering scheurde hij de omslag open: het was de benoeming voor zijn vader! Overgelukkig spoedde hij zich naar het station, ijlde in één adem naar zijn geboortehuis en verraste zijn vader met deze woorden ‘Dit is de schoonste dag van mijn leven!’
Kunstvrienden, mogen wij zulk man laten begraven? Mogen wij de stamvader van het muzikaal Vlaams bewustzijn, die kwistig als een machtige boom het zaad der geestdrift voor eigen wezen rondstrooide, minachtend voorbijgaan?
Nooit of te nimmer! Ik durf E. Hiel nazeggen:
‘O Benoit, ik heb uw stem gehoord.
Ze zingt een roerend, diep akkoord,
Dat grootheid meldt van oord tot oord
En dringt in hart en zinnen!’
BR. ILDEFONS, C.F.X.