niedag in de stijve Aprilse regen op 't land werkt bij de brutale boer; de blijde speeldag van 't eind waarvan een jongetje uit een boom doodvalt; de idylle van Oogst, waarin de knaap Rik door de zonneslag wordt geveld. Maar in die slecht aflopende verhalen, wat een
beschrijvingsvreugd vooraf: het schone beeld der dorpse dagen, de verrukkingen van het kinderspel, de weergaloze tederheid der voorbereiding tot de kindercommunie, de innigheid van een onuitgesproken knapenliefde. Windopen zijn de titels: Lenteleven, Zonnetij, Zomerland, Het Uitzicht der Dingen, Najaar, Dagen. Tegelijk met het blijder worden van de toon wijzigt Streuvels' fatalisme zich tot de grote tegenkracht der onbuigzaamheid van de natuur. Van Looys beschrijvingskunst is dikwijls artificieel tot in het hanteren van de syntaxis toe, - het proza van Streuvels heeft de natuurlijkheid van wasdom. Eerder heb ik het al eens dauwfris, windopen, regenvochtig, aardkrachtig genoemd; men zoekt naar dat elementaire in de bepaling, dat de Noord-Nederlandse dichter Verwey zo treffend aanduidde, toen hij zei, dat, als de zon kon schrijven, ze schrijven zou als Stijn Streuvels... Eerder schreef ik reeds, in de hele Vlaamse literatuur geen mensen te kennen, die zo bloedwarm, zo ademkrachtig, zo zielsecht leven als de figuren uit het werk van Streuvels. Streuvels' kunst, jong toen, nieuw, baanbrekend, werd voor Noord-Nederland een hartveroverende verschijning in de literatuur en heeft op de ontwikkeling van het landelijke verhaal en van de boerenroman in de Noord-Nederlandse letterkunde een overal aanwijsbare invloed gehad.
Ik moet zeggen: voor mij heeft de kunst van Streuvels overwegend iets zomerlands, ze is immer doorbroken door de blijde toon, hymnisch soms als in Sint Jan en Jeugd, levenswarm als de joelvreugde in Minnehandel, lentelijk als in het wieden in De Vlaschaard, verstild in dat innige Stille Avonden. Schrijvend als de zon zou doen, indien ze zou kunnen, zet onder de eindeloos wijde hemel Streuvels zijn wereld van Westvlaanderen in dagklaarte uit: de boer op herenhof of pachthoeve, de kleine boer, de koei- en keuterboer, en vooral de kortwoners, de werkmensen wier moeizaam leven en labeur hij gestalte en beeld heeft gegeven in machtige brokstukken, men zou zeggen Gorkiaanse proletarische kunst als men niet zoveel treffender kon zeggen: Streuvels' proletarische kunst.
Van proletarische kunst sprekend dring ik dit werk geen sociale tendenz op, die het niet heeft. Het heeft meer. Het heeft dit zwaar epische getuigenis van dit Westvlaanderen, de vette streek, maar van alle belgische provincies het gewest met het minst eigen en het meest verpachte land en met die tegenstelling tussen grondeigenaar, herenhof en kortwoner, het labeur van hen, die het zwaarst werken voor de vruchten der aarde, maar er het magerste deel van hebben; tot die krankzinnige tegenspraak toe, dat het vette land juist hen het minste voedt en voor duizenden de redding uit de nood ligt in het uitwijken naar Noord-Frankrijk. En zó kan die werkman niet afstompen in het te zwaar gareel, in de eeuwigdurende zorg dat al het verdiende zó weer in het alles eisende gezin is verdwenen; of zij houdt de geestkracht recht, de Vlaamse, proletarische, moederlijke vrouw als Manse Balcaen, zij houdt zich en de hare staande met een soms woeste geloofskracht. Naast die vrouw is het het prille, landse Vlaamse meiske, de raadselachtige bekoring van de vrouwelijke puberteit. Zo raakte ik een ander, telkens terugkerend motief in het werk van Streuvels: de nostalgie naar het wonder van de ongereptheid van het kind. Deze vertedering doet hem van de aanvang af reeds de schoonste bladzijden schrijven en altijd zijn het bladzijden van een ongeëvenaarde indringingskracht in de kinderziel: Dit bedromen van het kind verdiept zich tot de rijkste geluksmomenten in zijn werk, zoals in Veva, in Kerstekind, in Prutske zelf, tot het kind, reinigend en verzoenend, vereenzelvigd wordt met de hemel- en engelgestalte, zoals in de novelle Kerstmis in Niemandsland uit Werkmensen.
In het werk van Streuvels zoals het voor ons ligt zien wij een standvastigen groei en verdieping en een toename van de epische kracht, tot dat meesterwerk van samengebalde vertelkunst: Leven en Dood in den Ast. Hij neemt aan geen enkele letterkundige discussie deel, laat er zich ook niet door afleiden, maar gaat zijn eigen, sterke ontwikkelingsgang. Daarmee schenkt hij aan de Nederlandse literatuur de Zuid-Nederlandse bijdrage van zijn omvangrijk werk dat met Gezelle tot de roem van het nieuwe Vlaanderen behoort.
Ruim vijftig jaar is een hele tijd. Vanzelf ontwikkelen zich andere litteraire stromingen. De roman in Vlaanderen vernieuwde zich in een rij van jongeren. Wat zij nu doen, deed een halve eeuw geleden Streuvels met de openbaring van zijn jonge en nieuwe kunst, waarmee hij zich een halve eeuw zou handhaven als Vlaanderens grootste prozaschrijver. Met deze aanduiding stond hij te boek in het geschiedkundig overzicht der Nederlandse letteren, dat ik op de schoolbanken had: zo staat hij nog te boek in de een jaar oud zijnde nieuwe uitgave. Nu hij tachtig jaar is geworden en grijs, maar niet oud, en springlevend gebleven als zijn werk, zeggen wij hem voor zijn schone arbeid dank, verheugd over het voorrecht, hem dat nog in de stille avond van zijn leven te mogen doen. Als Noord-Nederlander huldig ik eerbiedig in hem de dichter, wiens werk tot het schoonste en rijkste behoort, wat de Nederlandse literatuur van de laatste eeuw bezit en wat ze aan het voor die literatuur zo vruchtbare Vlaanderen dankt. En persoonlijk sprekend, wat mij toegestaan zij, getuig ik niet minder dankbaar, dat het werk van Streuvels én zijn vriendschap, tot het beste behoren, wat ik in mijn leven aan geestes- en geluksinhoud mocht verwerven.
ANTOON COOLEN
(Waalre N.B.)