| |
| |
| |
Hulde aan Vlaamsche Arbeid
Mijn bijdrage aan ‘Vlaamsche Arbeid’ is van zoo weinig belang, dat ik me nooit als medewerker zou beschouwd hebben zonder de vriendelijke uitnoodiging in dewelke ik zwart op wit met dien titel begiftigd word. Wat ik over ‘Vlaamsche Arbeid’ denk heb ik in m'n ‘Petite fresque des lettres et des arts dans la Belgique d'aujourd'hui’, geschreven. Ik heb er niets aan toe te voegen. In 'n tijd die alle cultureele vraagstukken steeds scherper in 'n teeken van fanatisme wil oplossen, geeft ‘Vlaamsche Arbeid’ ons 'n prachtig voorbeeld van ruimer zien, hetgeen geenszins beteekent dat het in flauw eclectisme verwatert, wel integendeel het bewijs levert van 'n kalme macht.
Dit ruime zien, aan hetwelk ik hier hulde wensch te brengen, is te danken aan Jozef Muls. Ik heb dit persoonlijk mogen ondervinden en waardeeren. Hij is het die me bijdragen vroeg voor ‘Vandaag’ en m'n eenige medewerking aan ‘Vlaamsche Arbeid’ heeft hij eveneens mogelijk gemaakt. Voor een land, waar de gewoonte heerscht, zoowel in het vlaamsch als in het waalsch gedeelte, van steeds notitie te houden van de denkwijze, zoo politiek als artistiek, van de medewerkers is dat 'n heel prestatie. En vergeten we niet dat ik, als vlaamschgezind franschschrijvend letterkundige eigenlijk 'n raar monster ben voor de twee partijen die me beide, met beslistheid catalogiseeren: de eene activist, de andere fransquillon. En voeg ik er nog dit bij, dat noch m'n politieke, noch m'n wijsgeerige gedachten van aard zijn om 't monsterachtige van m'n letterkundig gedoe te milderen, 'n Klein feit, voorwaar, maar dat toelaat 'n mensch te leeren kennen en hoogschatten.
Roger Avermaete.
| |
| |
Gelegenheidsstukjes schrijven is een karweiken, dat soms zeer zwaar wegen kan!...
Maar, iets schrijven voor Jef Muls is een taak die ik gaarne vervul.
Wanneer heb ik hem leeren kennen? Lang, zeer lang geleden, in den zaligen wildzangtijd van ‘Alvoorder’ waar bij, schuchter Leuvensch student, onder schuilnaam een gedicht had geplaatst gekregen. Ergens op de wandeling waar hij en Karel van den Oever te dweepen liepen, hebben wij elkaar ontmoet. Ik geloof, dat hij toenmaals meer hield van Burne Jones dan van Rubens!
‘Alvoorder’ ging spoedig ter ziele. ‘Jong-Holland’ in Vlaanderen door Karel van den Oever vertegenwoordigd, versmolt met ‘De Arbeid’, waarvan V. de Meyere de Vlaamsche redactie verzorgde, en zoo kwam de ‘Nieuwe Arbeid’ tot stand.
Toen ‘Vlaanderen’ (1903) opgericht was, verdween ook ‘Nieuwe Arbeid’ en de afzijdige jonge elementen vonden onderdak in ‘De vrije Tribune’.
Karel van den Oever, die reeds in den Alvoorder-tijd een zeer strijdlustig element was, werd zeer spoedig door godsdienstige bezwaren genoopt andere wegen te bewandelen. ‘Vlaanderen’ kon hem niet bevredigen, hij droomde van een Katholieke groepeering en zoo kwam ‘Vlaamsche Arbeid’.
De trouwe geestverwant en vriend van Karel van den Oever was de jonge estheet Jozef Muls.
Uithoudingsvermogen, een zeldzame gave in ons land, was zijn groote eigenschap. Een kwart eeuw lang heeft hij zijn tijdschrift recht weten te houden, ten koste van vele bezwaren en opofferingen, ondanks onverschilligheid en ontstemmenden tegenslag. Hij heeft ‘Vlaamsche Arbeid’ geleid met een groote bekommernis om het onafhankelijk en frisch te houden, om de jongsten een kans te gunnen. Hij is trouw gebleven aan zijn heerlijke jeugdidealen. Onder zijn leiding was het ook voor andersdenkenden mogelijk aan ‘Vlaamsche Arbeid’ mee te werken.
Hoe Muls over leven en menschen dacht en het ook onbevangen uitsprak, heb ik in al die jaren kunnen nagaan. Wat hij als mensch en als vriend waard is heb ik menigmaal persoonlijk mogen ondervinden. Twee Zomers te Cappellenbosch doorgebracht gaven aanleiding om hem nog intiemer te leeren kennen en zijn edele en ruime ziel te
| |
| |
kunnen waardeeren. Met verteedering denk ik terug aan een zoelen zomeravond in het huisje van Pieter de Mets... en aan de Vereeniging van Letterkundigen waar wij zoo vaak samen ondankbaar werk hebben opgeknapt.
Het ‘Vlaamsche Arbeid’ - jumileum schenkt ons nu tevens een terugblik op zijn veelzijdig literair talent, gunt ons een gelegenheid om te getuigen van wart anders verzwegen bleef.
En dat is mijn groote vreugde.
Lode Baekelmans.
Zeer Geachte Heer Muls,
Het was mij tot mijn groot spijt onmogelijk U een bijdrage te zenden voor het feestnummer van ‘Vlaamsche Arbeid’.
Ik zal mij dus moeten beperken tot een welgemeende gelukwensch met uw werk, dat naar ik hoop, ook verder goede vruchten zal dragen.
Met vriendelijke groet en hoogachting,
Dr. H.P. Berlage.
Als ik op het boekenrek je teruggrijp naar de tien volle jaargangen van Vlaamsche Arbeid, dan houd ik bij voorkeur stil in de periode 1920-1923. Immers dat was voor ons de vulkanische tijd.
Een kijkje ruggewaarts? Zijn wij reeds vroege ouderlingen geworden? In 1920 lag ‘Ruimte’ in de agonie. Nochtans had dit tijdschrift het verzamelsignaal gestoken waarop de jongeren van toen gingen saamschouderen. De geestelijke kurve waarbij werd aangesloten was die door ‘De Goedendag’ in vollen oorlog uitgestippeld. Op politek terrein het paraatstaan in dienst van ons Vaderland dat weer wingewest was geworden van een andere bezetting. De drang om Vlaanderen als kultuurvolk op te stuwen in de rij der volkeren. De politieke richtlijnen scherp afgebakend op het beoogde doel. Esthetisch een andere klank dan de Van Nu en Straksers. Wij braken den staf over den Ik
| |
| |
kultus en het sensualism die in de Vlaamsche letteren als op kommando werden hooggehouden.
Misschien is de tekst dien wij in hel gulden boek van onze Vlaamsche kultuur hebben neergeschreven niet zoo heel aanzienlijk, maar wij mogen ons, meen ik, er toch in verheugen dat wij er een scherpe voetnota in hebben aangeteekend. Maar bij jubelklanken past geen dorre theorie. Men houdt het liever bij anekdoten, die aan het bestaan van het tijdschrift vastzitten.
Hoe kwam ik tot Vlaamsche Arbeid? Ha, het is een geschiedenis die mij tot den laatsten snik zal bijblijven. In 1922 werd te Antwerpen een kongres voor moderne kunst belegd. Vóór de eerste spreekbeurt werd gehouden lag ik reeds met de geheele organisatie overhoop. Inzonderheid de Antwerpsche plastieker Jozef Peeters trachtte het kongres binnen de toegepaste pedagogie te houden, en schoolmeesterde er betweterig op los dat alle toenmalige ismen reeds waren voorbijgestevend. De diskussie ontbrandde op het stuk van expressionism, en dra werd het zoo'n heftig kruisvuur van onderbrekingen, dat de voorzitter Huib. Hoste, die toen nog een patriarchalen baard droeg, er het Noorden bij verloor. In den laatnamiddag kwam ik aan het woord. Het ging in stormtempo. Velen zijn toen in de batalje gebleven. Bij het traditionneele ‘Ik heb gezegd’ stond heel de zaal in ebullitie. Dat kon een handgemeen worden. De lange manen van Architekt Vander Swaelmen dwarrelden in het tempeest. Een tornado van heftig verzet kwam uit gindschen, een furioso van applaus uit den anderen hoek. Voor mij op het podium wentelde alles als in een kaleidoscoop.
Toen rees de stille gestalte van Jozef Muls in de zaal. Wat hij gezegd heeft herinner ik me niet meer, maar als bij tooverslag kwam de kalmte weer in de gemoederen. Na afloop van het oratorisch tornooi kwam Muls op mij af en vroeg mijn lezing, om ze in Vlaamsche Arbeid op te nemen. Deze datum is een witte steen op wat ik noemen zou mijn levenspad geweest.
Jarenlang heeft mijn medewerking zich bestendigd. En wat ik blijf betreuren is dat Vlaamsche Arbeid, eens het militante tijdschrift, thans nog slechts bij uitzondering verschijnt, dan als het vroeger was de maandbode van Vlaanderens jongeren.
Ha, deze jongeren, naar welke windstreken zijn zij niet uiteengeslagen!
| |
| |
Van Ostayen werd te vroeg weggerukt. Floris Couteele vermeit zich thans met eeuwigdurende kritiek op het arrivisme. Marnix Gysen zit nu statig op dezelfde Groote Markt, die hij eens met ons in een gebaar van rebellie bestormde.
Wie zijn nagebleven? Jozef Muls, als voorheen even min zaam, even ontvankelijk voor nieuwe geluiden, die helaas niet komen, en ik. De grondslag van 1920 werd door ons niet voor nevenzijdige terreinen verlaten. Zelfstandig, vrij, ongebonden zoo is ons beider pen gebleven.
Ah, die pen, naar de meening van velen zoo onnoodig scherp! Zij was de gevelde speer in den bewogen tijd onzer offensieven. Zij is de geduldige werkstift in uren van bezinning en noesten arbeid. Wij weten het wel, de jongeren van toen duldt men in onze hooggekraagde Vlaamsche litteratuur slechts als ‘enfants terribles’, men stoot ze uit naar den zelfkant der erkende letterkunde. Maar deze uitsluiting is precies ons apanage. Wij liggen niet gebonden aan lippen en slippendienst, wij staan buiten alle cenakels, waar aan stijloefeningen wordt gedaan. Waar, wanneer en in welke omstandigheden het ook gesproken werd, kunnen wij van ons woord getuigen dat het steeds heeft geklonken vrijuit, zonder vroondienst, zonder pluimstrijkerigheid ingegeven door onbevangen oordeel en los van alle vooringenomenheid.
En als men dan één na één ook medestanders ziet wegzwenken en offeren gaan voor valsche idolen, hun pen slijpen voor opdrachten die voorgeschreven worden door dit zoo aanlokkelijk verraad der clercken, dan blijft toch de stille zekerheid, dat men in een scherpgehouden zelfgericht geen hoogrood stijgen voelt.
Vlaamsche Arbeid van 1920, wat waart gij voor ons een leidslicht, een felle richtlijn, een onverminkte, zuivere geesteshouding!
Er kwam op dezen avond vol heugenis een grondeloos gevoel van eenzaamheid over mij, een diepe treurnis als nooit te voren.
Victor J. Brunclair.
| |
‘Vlaamsche Arbeid’ en Jef Muls
De eerste medewerkers van de eerste levensjaren van ‘Vlaamsche Arbeid’ waren allemaal goede vrienden van
| |
| |
mij, en zijn dat ook gebleven. Geen wonder dan ook dat ik met mijn jeugdnovellen naar Vlaamsche Arbeid trok. Een der eerste hoofdstukken van de Witte verscheen in Vlaamsche Arbeid. Toen ik op 22 November 1922 te Brussel terugkwam, vond ik in mijn huis een drukproef, die Jef Muls mij gezonden had in Juli 1914, en die sedertdien wachtte op verbetering.
‘Vlaamsche Arbeid’ blijft voor mij het tijdschrift van de goede vriendschap. De redacteurs en medewerkers kenden elkaar niet alleen door hun proza of gedichten, maar ze werden na eenigen tijd hartelijke vrienden. En dat was alleen te danken aan Jef Muls. Als hij van den eenen of anderen beginneling eene bijdrage gekregen had die hem verdienstelijk leek, die eene belofte inhield, rustte hij niet of hij moest persoonlijk met hem kennis maken, moest hem kunnen ontvangen in zijn mooie gezellig huis van 't Vleminckveld en hem opwekken en... gelukkig maken. Door hem bleef en blijft het zoo sympathieke tijdschrift altijd even frisch en jeugdig, door hem kwamen alle jongeren, vaak met de meest uiteenloopende opvattingen, zich rond de vlag van ‘Vlaamsche Arbeid’ scharen, en de meesten bleven het trouw. Jef Muls wist ze door zijn innemend karakter evenzeer als door zijn kunstgevoel, tot zich te trekken, aan te moedigen, en hij liet volle vrijheid aan iedereen. Van hem had een jonge schrijver, die zijn gedichtje of zijn novelletje inzond, geen pedante raadgevingen of pretentieuze voorschriften te vreezen, neen, Jef Muls had een goed woord voor ieder talent, hoe bescheiden het ook was, hij had eerbied voor alle werk. Nooit, mag ik wel zeggen, heeft hij als criticus, als leider van een tijdschrift, iemand gekwetst of ontmoedigd.
Jef Muls, om die vriendschap is geen tijdschrift mij zoo lief als ‘Vlaamsche Arbeid’. En wij zijn nu sedert lange jaren trouwe vrienden, en ik zie geen reden waarom we dat ons heel leven niet zouden blijven.
Ernest Claes.
| |
Belijdenis
Wanneer ik aan Vlaamsche Arbeid denk - en wie zou er niet aan denken in dit zijn jubeljaar? - dan voel ik mij
| |
| |
eenigszins verlegen en bijna als een schuldige. Ik had aanvaard om hier de hedendaagsche beweging van de Fransche letterkunde te bespreken. Ik schreef zoo iets in dezen zin: ‘In dit soort van hedendaagsch literair panorama, dat de achtergrond van mijn beschouwingen zal uitmaken, zullen de richtingen den voorrang hebben op de werken.’ Ik heb niet eens een overzicht van die richtingen gegeven en zeldzaam zijn de werken die ik tot heden besprak. Ik hield mij slechts bezig met den roman en dan nog niet met al de soorten van romans. En ik weet nochtans dat de Fransche roman sedert Proust in de wereld een plaats inneemt die met die van den Engelschen en den Russischen roman kan vergeleken worden.
Van de dichters heb ik niet eens gewaagd. En het wil mij voorkomen dat de dichtkunst, alle gebieden doordringend, aan de wereld heeft leeren voelen zooals zij thans voelt en leven in harmonie met het uitzicht en het diepe rythme van onzen tijd.
Het lag in mijn plan om mijn eerste ‘Ronde van Frankrijk’ te besluiten met de bespreking der handboeken en samenvattende studies over den geest van de moderne literatuur zooals deze van André Bergé (Perrin 1930) of deze van Emile Bouvier Initation à la littérature d'aujourd'hui (Renaissance du Livre). Ik zou het opnieuw gehad hebben over het Panorama van Bernard Faij, over La littérature contemporaine van Daniel Mornet of René Lalou of Fortunat Strowski. Ik wenschte ook nog te wijzen op de merkwaardige Duitsche uitgaven over hetzelfde onderwerp.
Maar dat alles is vergaan lijk rook in den wind. Ik hield niet genoeg rekening met het leven dat ons maar aldoor onttakelt, meesleurt en verstrooit naar alle kanten, volgens de grillen van een fantasie waartegen wij doorgaans vruchteloos te keer gaan. Allerhande plichten, vele onvoorziene en niet altijd onaangename bezigheden deden mij te kort blijven aan de taak die ik mij had gesteld. Ik zit er werkelijk meê verlegen.
Vlaamsche Arbeid kwam mij voor - en komt mij nog voor - als een uitgelezen tribuun van waaruit de jongeren in betrekking konden worden gebracht met onderen die ontvankelijk blijven voor het allernieuwste. De Fransche letterkunde bood zich aan als een bron van heilzame verrijking voor ons geliefd Vlaanderen, juist door al wat haar doet verschillen van onze eigen schrijvers en hun werk. De
| |
| |
tijd is voorbij dat oen volk of een letterkunde zich in zich zelf konden terugtrekken en de oogen sluiten voor de rest van de wereld. Het is door een letterkundig tijdschrift van hoogere vulgarisatie als Vlaamsche Arbeid dat de heele wereld innig rond een volk kan worden samengebracht. Het is door het literair gehalte dat een styliste met warme stem, als Jozef Muls, hier wist te bewaren, dat een tijdschrift hart en geest van een groot publiek kan bereiken.
Ik ben er mij van bewust hoeveel ik nog te doen heb om mijn taak te volvoeren en ik ben gelukkig hier eens te kunnen zeggen hoe zeer ik verlang, haar tot een goed einde te voeren, hoe de schijn ook tegen mij moge wezen.
Rob. Guiette.
| |
Parabel voor leeken
Een mijner vrienden, een eerzaam burger, verheugt zich in het bezit van vrouw en kinderen. Zijn vrouw is in alle opzichten even eerbaar en zij gaat rechtmatig trots op haar man. Toch is er in dit gezin een klein drama. Mevrouw bezit een zilveren sacoche, geschenk van Mijnheer. Lijk ieder weldenkend mensch gaan beiden des Zondags naar de kwartjesmis: mijnheer met een fraaien wandelstok, mevrouw met haar zilveren sacoche. Nu wil het booze toeval dat bij het verlaten der kerk mevrouw steeds de stappen kruist van een jongere dame die net dezelfde sacoche draagt als zij. Nog erger: dat andere exemplaar is ook een geschenk van mijnheer, de vroegere minnaar van de bewuste jonge dame. Van het oogenblik dat de beide dames malkaar ontwaren beginnen zij zenuwachtig met de identieke sacoche te zwaaien. Zij bekijken malkaar vlak in de oogen en het gebeurt vaak dat de duplicata-sacoches malkaar raken.
Gij beklaagt mijn vriend? Ganse h ten onrechte. Hij verheugt zich in den trots van zijn vrouw die haar sacoche- en hart-rivale onschadelijk heeft gemaakt door een solied huwelijk en hij verblijdt er zich om dat de vroegere beminde nog genoegzaam hem genegen is om trots te gaan op zijn cadeau en om afgunst probeeren op te wekken. Hij denkt er ernstig over na naar Weenen te reizen om aan paus Siegmund-met-den-baarde, ook Freud genaamd, te vragen van wie zijn onderbewuste nu het meeste houdt, van zijn gade of van dat
| |
| |
jong mensch dat, enz...
Bij het jubileum van Vlaamsche Arbeid bevind ik me in een zelfde geval. Ik hoor bij de deftige matrone die Dietsche Warande heet, en kan toch niet laten den dernier-bâteaugeest van Vlaamsche Arbeid mijn genegenheid te schenken. Het is niet moge lijk te leven zonder geestelijke ontrouw. Ik heb die aan Vlaamsche Arbeid bedreven. Ik heb er mijn intrede gedaan onder de goede hoede van Karel van den Oever en gewapend met het oer-gezonde princiep van ôte-toi de là que je m'y mette. We beschouwden het in dien tijd als een cultureele schande voor het Vlaamsche volk dat de naam van J. Grietens of van A. Cuppens op het omslag van het tijdschrift bleef figureeren. Het lag niet in onze bedoeling M. Roemans nog meer werk te geven, maar we wilden toch de redactie gewijzigd zien. We hebben haar gewijzigd en wellicht niet heelemaal ten goede. Dadelijk na de vernieuwing werd overgegaan tot een algemeen koppensnellen der vorige generatie: Teirlinck en van de Woestijne werden gedecapiteerd, De Ridder, van Hecke en de Fonteiniers werden gescalpt en Karel van den Oever verzorgde de gekwetsten met azijn en edik. Tot het oogenblik dat we er genoeg van kregen en dat Karel van den Oever mij mee buitensleepte.
J. Muls, van alle markten thuis, woonde die moorden met een Russischen glimlach bij, met een soort sadisme dat in de annalen der literatuurgeschiedenis moet opgeteekend als uniek en indrukwekkend. In de kino ziet ge zoo'n misdaden gebeuren met heele kleine acteurs aan den voet van een reusachtigen Bouddha, die aldoor maar glimlacht.
Nu Vlaamsche Arbeid 25 is geworden, glimlacht hij nog steeds even wijselijk. Hij heeft een goed werk verricht, met volhoudend geduld, met de wankele financies die het onmisbaar attribuut van elk Vlaamsch tijdschrift zijn, met optimisme en zonder pedanterie. Er is maar een geschenk hem waardig dat de Goden hem verschuldigd zijn: de eeuwige jeugd.
Marnix Gysen.
| |
‘Vlaamsche Arbeid’ vijfentwintig jaar! indruk en verwachting
Vijf en twintig jaar!
| |
| |
Het is een lang leven voor een tijdschrift, vooral wanneer dat een Vlaamsch tijdschrift is!
Het is een zilveren bruilofsfeest van cultuur met publiek mi het is goed dat zoo'n bruilofsfeest met passenden luister gevierd wordt.
Hoeveel van die ‘onvruchtbare banden’ er in den loop van de laatste vijf en twintig jaren, langs een tijdschrift om, gesmeed werden, is moeilijk om berekenen. ‘Vlaamsche Arbeid’ heeft ze overleefd, heeft zijn geesteskinderen zien groeien en zich ontwikkelen, staat zelf nog palrecht, vol bewuste kracht, vol vertrouwen op de toekomst.
Er is vijf en twintig jaar lang hard gewerkt in dat gezin en vele werkers van het eerste uur kunnen helaas dit jubileum niet meer meevieren. Laten wij hen hier een oogenblik in stilte gedenken. Wij, jonge menschen, hebben niet altijd eerbied voor het werk van ouderen. Ook dát zou een feestviering als deze ons moeten doen inzien.
‘Vlaamsche Arbeid’ heeft er steeds op aangestuurd een spiegel te zijn van den tijd, vol ruim begrip voor de wondere ontwikkeling der literatuur, die soms, zooals de naoorlogsche, verbijsterende vormen aannam. Het heeft veel menschen in Vlaanderen de gelegenheid gegeven hun woord mee te spreken, ‘mee te arbeiden’.
En dat is misschien zijn grootste verdienste. In dat opzicht heeft het zijn naam eer aangedaan.
Het is nu vijf en twintig jaar, maar desondanks jeugdiger dan ooit. Het zet zijn weg voort, wij zien het hem aan, met blijdschap en met trots. En op dien weg mogen hem vergezellen, de hartelijkste wenschen van al wie het goed meenen met den bloei van de Vlaamsche Cultuur.
Dr Luc. Indestege.
Goede boeken - ze zijn zeldzaam! - leenen zich allerminst voor den roofbouw der referaten. Goede tijdschriften - ze zijn zeldzamer! - stellig nog minder.
En toch zou ik, bij het zilveren jubelfeest van Vlaamsche Arbeid mijne meening ‘over uw tijdschrift uitspreken en mijn oordeel geven over de plaats, die het, vóór en na den oorlog, in de Vlaamsche letterkunde heeft ingenomen’? En dat, terwijl een ‘bijzonder nummer’ reeds ‘de volle- | |
| |
dige inhoudstafel van de vijf en twintig verloopen jaren’ bracht? Kan er dan, naast het simpel getuigenis der inhoudstafel, nog iets van belang gezegd worden over de beteekenis van Vlaamsche Arbeid?
Sinds twee eeuwen is ons het geluk der aanschouwing gepredikt. Herder was een zijner eerste verkondigers, Goethe's gansche leven valt te beschouwen als proef op het exempel, tegenover Hegel's abstraties stelde Schopenhauer het systeem zijner aanschouwingen, en is het noodig, nog Nietzsche te noemen? Het schijnt echter soms weinig te hebben geholpen... bij het Dietsche volk! Het schijnt soms, of het minder dan andere volkeren, in staat is tot aanschouwend genieten, de wereld met al zijn zinnen te beleven, - of het niet zou zijn
Een bewijs daarvan is stellig het ontbreken van eene bepaalde verhouding tot zijn letterkundige kunst.
Ik ben niet van meening dat een enkel man, een enkel boek, of zelfs een nog zoo uitnemend tijdschrift in vijf en twintig jaren dit euvel verhelpen kan. Wel echter meen ik, om mij tot Vlaanderen te bepalen, dat Vlaamsche Arbeid begrepen heeft dat een volk technisch wetenschappelijk, politiek alle mogelijks zijn en presteeren kan en toch niet het praedicaat cultuurvolk verdienen, waar die verhouding ontbreekt. De algemeene beteekenis van vijf en twintig jaren Vlaamsche Arbeid schijnt mij hierin gelegen dat, door dien arbeid, dieper juister begrip van de waarlijk Vlaamsche letterkunde in het Vlaamsche volk is opgewekt - dat wil zeggen: beter begrip van zijn eigen wezen. Het is niet weinig.
D.Th. Jaarsma.
Steeds had de Vlaamsche geest tot zijn meest onderscheidende eigenschappen: godsdienstzin, vrijheidsdrift en volkschheid. Deze drie kenmerkn tegelijk heeft in de laatste ste dertig jaren geen van onze leidende letterkundige tijdschriften zoo glansrijk bewaard en verdedigd als ‘Vlaamsche Arbeid’.
| |
| |
‘Vlaamsche Arbeid’ groeie voort met Vlaanderen mee volksch, en vrij, en vroom!
Een goed deel van dien lof, Mijnheer de Hoofdopsteller, mag U met volle recht voor U persoonlijk nemen.
Ik sluit op 'n zalige herinnering aan vele heerlijke stonden die ik aan ‘Vlaamsche Arbeid’ te danken had.
Met hoogachting,
Joris Maes.
Beste vriend Jozef,
Ik had je graag een bijdrage gezonden voor het feestnummer van Vlaamsche Arbeid. Maar ik heb niets op het oogenblik dat geschikt is.
Ik wilde je alleen zeggen, dat Vlaamsche Arbeid in mijn denken zich voor altijd vereenzelvigd heeft met jou, vanaf het oogenblik dat wij elkaar ontmoet hebben, in een der eerste jaren van den oorlog, te Parijs, bij Léon Bloy. Herinner je je nog? Je was, met een boek onder je arm (Mijn Dagboek!), uitgeweken met je moeder en je zuster, toen Antwerpen gebombardeerd werd, over Holland naar Parijs. En dáár, in de barre jaren toen het leven zéér ernstig en hevig zich voltrok in de schaduw van den dood, hebben wij elkaar leeren kennen, zijn wij vrienden geworden, kameraden die weten dat zij op elkander rekenen kunnen. Wij hebben elkaar toen veel gezien en veel gesproken, en het leed, dat toen ieders deel was, heeft ook ons niet gespaard. Maar rijker en sterker heeft het ons gemaakt.
Jij bent niet bij de herinneringen van voor den oorlog blijven neerzitten, ontmoedigd. Nauwelijks terug in je stad, hervatte je je werk: de Vlaamsche Arbeid verscheen weer, in andere gedaante doch met den zelfden geest, gekeerd naar de toekomst, naar wat nieuw was en jong. Door de Vlaamsche Arbeid hebben wij Paul van Ostayen leeren kennen, den dichter en den criticus. En dat is geen geringe daad geweest. Maar wie je kende, verbaasde zich niet. Het was zoo heelemaal jij, Jozef Muls, om het nieuwe geluid gelegenheid te geven zich in wijd eren kring te laten hooren.
Niet alleen de nieuwe litteratuur en kunst, maar ook de nieuwe vraagstukken opgeworpen door den nieuwen tijd, in bovenal die wondere herleving van het Katholicisme, na
| |
| |
den oorlog, de verdieping van het religieuse inzicht, vonden onmiddellijk, door jou wakkere en begrijpende werkzaamheid, in Vlaamsche Arbeid, een aandachtig en mede-strijdend orgaan.
Dit lijkt mij de grootste verdienste van je tijdschrift, dat ik, zooals ik je reeds zeide, niet scheiden kan van jou persoon. Vlaamsche Arbeid en Jozef Muls zijn voor mij één.
God zegene je werk en geve je de genade jong te blijven!
Je vriend in Xo
Pieter Vander Meer-de Walcheren.
Geachte Hoofdredacteur,
Zoo ik iets in 't kort zeggen mag nopens uw verdienstelijk tijdschrift.
Het is mij steeds een degelijk vooruitgeschoven post gebleken op het Vlaamsch kultuurfront.
P. Misslaan, O. Cap.
Bij 't zilveren jubileum van ‘Vlaamsche Arbeid’ herinner ik mij de tijd, ook 'n kwart eeuws geleden, toen niettegenstaande de verschillende deknamen waaronder ik was begonnen te schrijven, ik toch ontmaskerd werd en zo 't geluk had voorgesteld te worden aan letterkundige Jozef Geurts, die met woord en pen, zijne Ontledingen en Kritieken namelik, op de jonge Limburgers een zekere invloed uitoefende en de aangewezen persoon was om ons nauwer in voeling te brengen met de toenmalige Vlaamse litteraire beweging. Ons aanzettend tot gestadig werken, vertelde die geestdriftige man ons hoe hij zelf zijn werklust had geput in een studentenkring aan 't Jezuieten-kollege te Antwerpen, waar spoedig een ‘letterkundige afdeeling’ was gesticht geworden die eindelijk een blaadje uitgaf dat ‘Jong Antwerpen’ heette en volgens hem de kern werd van het later verschijnende maandschrift ‘Vlaamsche Arbeid’.
Wat er ook van zij, zeker is het dat we van den beginne af veel van dit laatste hielden, des te méér daar we van onze eigen mensen als Jeurissen, Haenen en Lambrechts onder de medewerkers telden.
| |
| |
En tans nog, al rukt 't leven mij zo dikwels van het vredig huis weg, toch is het tijdschrift mij lief gebleven. Ik hoop uit ganser harte dat ‘Vlaamsche Arbeid’, dat zo getrouw de evolutie van onze litteraire beweging van kort vóór en ná de oorlog heeft weergegeven, ook in de toekomst, onder de flinke leiding van de Heer Jozef Muls, moge blijven het beste en breedste tijdschrift waarin zelfs de meest-uiteenlopende denkbeelden in Vlaanderen kunnen tot uiting komen.
Peter Nona.
Van harte leef ik mee in het feest van ‘Vlaamsche Arbeid’.
Zelf zoon van een Vlaming, ben ik ontroerd door iedere uiting van Vlaamsch leven.
Hoe geerne zoude ik bij U wezen, om gezamenlijk eene pinte tot heil van ‘Vlaamsche Arbeid’ te drinken.
Ik zal zulks dan maar in mijn eentje hier doen en goed, dat verzeker ik U!
Met hartelijken heilwensch,
François Pauwels.
Beste Jef,
Is 't nog tijd om een teeken van leven te geven? Dan graag! Maar, de geschiedenis van Vlaamsche Arbeid? Wel, dat zou gelijk staan met de beschrijving van uw leven. En een biograaf ouder dan de gebiografeerde, dat gaat tegen rede en zede in.
Maar dit herhaal ik: Vlaamsche Arbeid, dat zijt gij, dat is uw levenswerk, tot stand gebracht met een toewijding en een volharding, die ik des te meer waardeer, daar ik bij ervaring weet wat het zegt een Vlaamsch tijdschrift te leiden en in stand te houden. Wat ik opgaf hebt gij gehandhaafd, nu een kwart eeuw lang. Dit is iets zoo zeldzaams, dat we de weerga daarvan in Zuid-Nederland niet bezitten, en dat ook in het taaie Noord-Nederland de voorbeelden daarvan bijzonder zeldzaam zijn.
Uw tijdschrift - het kòn niet anders - heeft goed en
| |
| |
kwade dagen gekend. Om wat gij vermocht in de magere jaren bewonder ik u nog meer dan om 't geen gij in de vette deedt. Ik mag daarbij toegeven dat uw inzicht, uw ijver, uw smaakvol beleid, om te redden wat te redden viel, soms gepaard moesten gaan met een behendigheid, die leek op sterke-toeren-kunst, op acrobatie. Maar nu we de dingen bedaard overkijken, nu blijkt het dat niemand beter dan gij alhier te verzoenen wist met het blijvende in de traditie het nieuwleven wekkende, door de jongste modes gebracht. Gij waart weleens bang, door te gaan voor iemand die niet het nieuwste nieuwe met de vereischte gretigheid zou aanvaarden, maar ook hierin heeft uw klassiek onderleg en uw eerbied voor grootheid en schoonheid in 't verleden u telkens gered.
En uw Arbeid was immer Vlaamsch. Waar het er op aankwam, beginselen te verkondigen en te verdedigen, die, naar uw meening, voor Vlaanderen's redding zich opdrongen, hebt gij onverdroten en onversaagd uw man gestaan. En dat is voorwaar niet het minste deel in uw zegen volle zending.
Ik heb maar één grief tegen U. Gij zijt niet getrouwd. Gij moest een vrouw hebben, en kinderen, vele. Want van uw soort kunnen we er, voor 't volgend geslacht dat uw taak voltooien moet, nooit genoeg krijgen!
Ik groet U in
Ouwe trouwe
Jul Persyn.
| |
Van een leek
't Is erg vervelend eenige regelen te moeten neerschrijven voor ‘Vlaamsche Arbeid’ als men zich nog geen duizendste paart van een letterkundige weet of voelt. Wat zullen die heeren litteratoren wel denken van dien oningewijde met zijn ongeschaafde woorden en wendingen? Och kom, het kan me ten slotte niet schelen hoe men erover oordeelt, want ik wil zóó bondig zijn en spaarzaam met mijn woorden dat ik niet veel schaden zal aan al het mooie en heerlijke dat in dit feestnummer thuis hoort.
Wij, die de taal niet genoeg meester zijn om haar sierlijk te doen buigen en plooien rond onze gedachten, maar die niettemin alles toejuichen wat ons zelf en ons volk kultureel moet hooger-op helpen, wij genieten van uw arbeid. Die
| |
| |
arbeid is Vlaamsch, niet alleen in vorm maar ook in wezen. Wij hebben erin gevoeld het angstige zoeken naar den rechten weg; we hebben erin gevonden de vele stroomingen der na-oorlogsche jaren. Maar wat ons 't meest verheugde was te zien hoe de kunstenaren, na 't soms pijnlijke rondtasten in 't onzekere, zich keerden tot de levende ziel van 't volk om er zich aan te laven als aan de bron die nooit ophoudt te vloeien. Wat uit het volk komt en door edele handen met schoonheid wordt omkleed en door warme harten met liefde wordt doorweven, vindt zijn weg terug naar het volk dat er schooner en rijker door wordt.
Wie aan letterkunde doet moge nu eens lachen om die meening van een onbeholpen leek, maar waarheid blijft het tòch.
‘Vlaamsche Arbeid’ viert feest en de leeken in Vlaanderen vieren meê omdat zij er voedsel in hebben gevonden voor hun Vlaamsch gevoel en een gedurige opwekking tot verfijning van hun leven door 't genot der kunst.
Ik mag niet verder meer gaan zonder aan mijn woord te kort te komen.
Ik juich meê met allen die blijheid voelen om 't opbouwend werk dat ‘Vlaamsche Arbeid’ ons gaf en om de altijd irissche kracht die er zal van uitgaan voor de toekomst.
Albr. Pil.
Ik was er wel van de eersten bij maar heb in de laatste 20 jaren zoo weinig ‘Vlaamsche Arbeid’ kunnen volgen dat ik aan uw vriendelijke verzoek niet kan voldoen ten zij met U hierbij mijne innige vriendschapsgevoelens uit te drukken, met mijne beste wenschen.
Floris Prims.
Vlaamsche Arbeid is - dit zal wel iedereen weten - een katholiek tijdschrift; hij wien dit soms tóch onbekend mocht zijn zal zeker niet kunnen twijfelen aan de belijdenis van den leider, Jozef Muls.
En nochtans, voor zoover ik in gedachten kan overzien: Vlaamsche arbeid heeft wellicht meer niet-katholieke medewerkers geteld dan wel andere. Het is mij niet bekend dat
| |
| |
een van deze redakteuren ooit een opmerking werd gemaakt of zelfs een vingerwijzing werd gegeven inzake verkondigde meeningen of voorgehouden stellingen. Ikzelf - en ik was misschien een van de jongste medewerkers, d.i. een van dezen wien men allicht een opmerking kon toevoegen - ikzelf zag nooit, in de periode dat mijn beschikbare tijd mij regelmatige medewerking toeliet, mijn recht of mijn ruimte op eenigerlei wijze besnoeid.
Ik acht dit niet weinig in een land waar de ‘katholieke’ organen en instellingen over het algemeen een angstvalligheid, veelal een bekrompenheid, aan den dag leggen die het andersdenkenden op zijn zachtst gezegd flink ongezellig weten te maken.
Mooier woord van waardeering voor Vlaamsche Arbeid, dan dat voor een niet-katholiek nooit een spoor van iets dergelijks bij de leiding te bespeuren was, kan ik mij niet indenken. - en ik kan dit woord in volle oprechtheid spreken.
Dolf Roels.
Niets dan goede herinneringen bewaar ik van ‘Vlaamsche Arbeid’ en zijn leider.
Moge er verdere jaren komen waarin een stijgende lust om de Vlaamsche cultuur te dienen en tegelijk te zijn opbouw en binding voor elk andere cultuur.
H. Laman Trip de Beaufort.
Waarde Heer,
'k Ben oud en hebbe rust hoogstnoodig, doch blijf overdaan van werk.
Benevens de aanvraag van Ued. ligt er hier nog eene van A. Van Cauwelaert voor De Warande en eene van Mw. Dosfel, beide overeenkomend met deze van Ued.: Da's drie!
Voldoe ik een, zoo verplicht 'k mij zedelijk ook de anderen kontent te stellen.
Waarde Heer, dat is mij oprecht onmogelijk.
Aanvaard, Waarde Heer Muls, de uitdrukking mijner eerbiedige en genegene gevoelens.
Edward Vermeulen.
| |
| |
Op het zilveren jubelfeest van ‘Vlaamsche Arbeid’ komt mij de herinnering te binnen aan het stambewuste samen gaan van zoovele ‘Vlaamsche Arbeiders’ met het in den wereldoorlog bezweken Hollandsche ‘Van onzen Tijd’. Tegen de kwade jaren, toen de meeste Vlaamsche stemmen zwegen die aan onze boven-Moerdijksche degelijkheid kleur en fleur hadden bijgebracht en tal van trouwe lezers uit het Zuiden niet meer te bereiken waren in de verre ballingschap of over de versperde grens, bleek ‘Van onzen Tijd’ niet bestand. Maar ‘Vlaamsche Arbeid’ herleefde, dank zij de energie van den leider, uit oorlogsleed en verstrooiing met versche kracht en hield vol tot op heden.
Bladerend in oude jaargangen van ons verdwenen tijdschriftje, beleef ik weer de vreugde aan de schoone verzen, de gemoedelijke vertelsels, de pittige beschouwingen, afkomstig uit den Vlaamschen Arbeidskring, waar het woord wat vrijer was dan, in ons verprotestantschte land, de Roomsche schuchterheid gedoogde, zoodat een felle uitval van Karel van den Oever, een overmoedig grapje van Felix Timmermans er licht den omvang kreeg van een moreele catastrophe en aanleiding gaf tot vermakelijke incidenten.
Die goede tijd van wederkeerig samenwerken om het katholieke leven in de Nederlanden rijker en ruimer te maken is helaas voorbij. De herinnering bleef met de hechtheid van vriendschapsbanden, toen geknoopt, en duurzaam gebleken voor zoover de dood ze niet heeft ontbonden.
Den leider van ‘Vlaamsche Arbeid’ en al zijn getrouwen op dezen jubeldag mijn hartelijke bewondering en oprechte Hollandsche hulde!
Maria Viola.
Waarde Vriend,
November. Rondom, alles in 't rustige donker. De verre sirene van laten tram stoort even de nachtelijke stilte. Daarbuiten bloeien de sterren.
Nu herinner ik me uw vraag, en meteen uw laatste boek: Melancholia. O die voorbije dingen.
Op de tien schrijvers die met een piëteitvol artikel worden bedacht - vier uit de garde van ‘Vlaamsche Arbeid’. En die garde was jong. 't Moet in den Herfst zijn geweest dat
| |
| |
Hello schreef: ‘le souvenir est nu endroit plein de larmes, parce que le souvenir est plein de relations’.
En toch, in zijn Herfst staat niet één der eerste Arbeiders, wel velen in vollen Zomer. En Vlaanderen jubelt om hun rijken oogst.
Nu kijken ze even om, en zien met jolijt: Vlaamsche Arbeid staat nòg in zijn Lente. Als immer weert hij 't verouderde, niet het oudere dat aanvoelt de betrachting der jeugd.
Vraag me niet verder naar de plaats welke hij inneemt in de Vlaamsche letterkunde. Duidelijk genoeg is dit antwoord.
En mijn wensch: hooge liefde late hem jong, in de warme weelde van Gods groeizamen zegen.
Joz. De Voght.
Mag ik hierbij mijn hartelijkste gelukwenschen voegen voor de jubilaris en inzonderheid voor de goede stuurman (of kapitein) die gedurende die 25 lange jaren de ‘boot’ veilig en wel voorbij alle klippen heeft weten te voeren! Vijf en twintig jaar leven voor een Vlaamsch tijdschrift: het is werkelik een rekord zonder weerga! En nu naar het gouden jubelfeest!
Frank van den Wyngaert.
|
|