| |
| |
| |
Snaggel
I
Boeken, feiten en menschen: In deze reeks zijn de boeken het belangrijkst omdat boeken eeuwig van invloed zijn. vervolgens komen in rang van belangrijkheid de feiten, omdat feiten stonden van eeuwigheid zijn; ten slotte komt de mensch, omdat de mensch, al is hij eeuwig noch belangrijk om te beschouwen, toch voor den medemensch een voorwerp van geduldige observatie wezen moet.
| |
II.
Gedichten moeten worden beschouwd met het innerlijke licht dat elkeen in zich heeft, getemperd - zooals werkelijk licht door lichtweerkaatsers - door het scherm van onzen geoefenden speelschen geest.
| |
III.
Poëzie is gestyleerd rythme.
| |
IV.
Ik houd van het proza, wanneer het is als een kolk van sneeuw waarvan ik, er in verdwijnend, overal om mij voel de lichte drukking; waarin ik huiver van tintelende koude - doch waaruit ik dan weer te voorschijn kom, twinkelend van diamanten-lichtsprenkels, maar inwendig gloeiend van één groot geurloos vuur, met oogen, aan wier wimpers nog sneeuwtitterlingen kleven, maar die branden uit koorts...
ik houd van alle proza
maar van dat proza toch het meest!
| |
V.
Het ‘exterioriseeren’. n.l. het volkomen buiten het ge- | |
| |
bied van zijn gevoel kunnen stellen, het, in dien zin, objektief kunnen voorstellen van zijn aandoeningen, is een der bizonderste eigenschappen van den ‘grooten’ kunstenaar.
Want de kunstenaar, die dat kan, richt zich niet alleen tot hen die voor deelnemen in de door hem uitgedrukte aandoening vatbaar - en vatbaar onder of ondanks de door hem meêgedeelde conjoncturen - zijn, maar ook tot hen die niet in hun hart voor zulke aandoeningen ontvankelijk zijn, doch die in hun geest kunnen begrijpen, waardeeren en meê-genieten.
Die kunstenaar is grooter, niet omdat hij, ceteris paribus, objektiever zijnde, daarom literair grooter zou zijn, maar omdat hij, niet de mindere zijnde, een grooter aantal gemoe deren, harten en geesten tot meeleven opwekt, hij op meer plaatsen het schoonheidslicht opsteekt.
Zooals een millioenen-rijke rijker dan een ander millioenen-rijke is, wanneer hij zijn rijkdommen tot vruchtbare doeleinden gebruikt. Hij laat genieten, doordien hij zijn rijkdommen exterioriseert, van zich afscheidt, en daardoor geniet hij meer. Is hij, en voor zich zelf en voor anderman, een rijkere rijke.
| |
VI.
Ik kan me niet voorstellen dat een lezer zonder actieve verbeelding, waarlijk geniet van de streng objektief gehouden uitbeelding van de werkelijkheid.
Realistische romankunst kan maar dan alleen heel mooie kunst zijn, wanneer de lezer een subjektief-gestemde verwerker van den verhaalsinhoud is.
Het ‘c'est bien comme ça’ veroordeelt tegelijk den schrijver en den lezer - en is een gruwel.
| |
VII.
Idealistische kunst is niet oen kunst die naar een ideale zijnswijze streeft of althans voert. Want niet het doel - al dan niet vermeend - kenschetst een werk, wel de middelen. Kunst is dan idealistisch wanneer bij de uitwerking, de exteriorisatie van den verhaal-inhoud, onze psychische zintuigen alleen werkzaam zijn geweest: heel goed kan de uitslag van dien arbeid sensueel zijn, voor het minst sensueel aandoen.
| |
| |
Een ideale wereld is ten andere niet een wereld waar alles beter zou zijn dan in de onze - maar een wereld die zou steunen op de idee, op de aandoeningen door de ziel ontvangen en op de conclusie, door die aandoeningen ingegeven. Het leven in die wereld zou, als verschijnsel, hooger zijn dan in onze wereld: maar daarom noch aangenamer noch gelukkiger.
| |
VIII.
Vooral de novelle, 't kortere verhaal, moet uitmunten door stijl en woord-kunst. Waarde-bepalende hoedanigheden zijn, in een roman b.v., benevens de graad van voortreffelijkeid van den stijl, de psychische echtheid der karakters, de geconstrueerdheid van het verhaal-verloop, de diepere beteekenis van de grondgedachte, de aandoende bedrijvigheid der personnages. Waar van vele zaken rekening dient gehouden, verliest elke hoedanigheid natuurlijker wijze, overeenstemmend véél van haar zelfstandige beteekenis.
Maar een novelle dient kort en vlug te zijn: bondige levensinhoud; de karakters in hoofdtrekken scherp-afgeteekend, de gebeurtenis sommair - dit is zonder 't beginproces - de analyse snel-ingrijpend. Hier werkt, zoo kort is het verhaal, de tijd niet meê: Een slag... Daarom behoudt elke hoedanigheid haar volle waarde en beteekenis. En daarom ook is stijl, al het exteriorisatie- en cristallisatiemiddel - stijl, die verfijnde, dus soepele woordkunst is - hoofdzaak.
| |
IX.
Wie maar de kunst van voort-vertellen verstaat, niet de gave bezit om het vertelde te exterioriseeren of te cristaliseeren, kan zeker een grooter aantal menschen naar zijn woord doen luisteren en van het vertelde doen meêgenieten.
Waar ergens een dorschmachine ratelt, kijkt elke voorbijganger benieuwd op en 't gebeurt veelal dat hij ook belangstellend omkijkt, en zelfs, thuis gekomen, meêdeelt dat er op die en die plek wordt gedorscht.
Maar niet zoovelen kijken op naar het groene of het roode licht langsheen de baan, - misschien zelfs doen het maar alleen degenen die klare en heldere oogen hebben, en besèf - waarin worden geëxterioriseerd het gevaar en de redding,
| |
| |
de chaos en de orde, de twijfel en de rede, op elk moment van ons bestaan.
Zij wier oog door dat licht wordt getroffen zijn heel wat minder talrijk dan zij die in hun oor 't geratel van de dorschmachine hebben opgevangen.
Maar wat heeft dat geratel bij dat licht te beteekenen?
| |
X.
Vele schrijvers, wanneer zij tevens aan kritiek doen, noemen hun gemakkelijk pennen, werken met het hart.
Hun lezers zeggen het hun na.
| |
XI.
Er zijn boeken, na de lectuur van welke gij U overtuigd houdt dat zij U al de vreugd hebben geschonken, die zij in wezen inhouden en dus bieden kunnen - zooals vrouwen wier gelaatstrekken U reeds van ver bekoren, maar waaruit niets diepers tot U spreekt.
Er zijn andere boeken, waarvan de lectuur U den indruk nalaat dat uw vreugd niet het hoogste peil dat bereikt kon worden, heeft bereikt; dat iets dat wellicht uw genot had verhoogd, nog niet tot U is doorgedrongen of heeft gesproken - zooals er andere vrouwen zijn wier bekoorlijke gelaatstrekken in U de verwachting verwekken van een inniger genot, dat nadere vriendschapsbanden schept. Iets dus, onbekends, dat ge nog achterhalen moet.
| |
XII.
Waarheid spreekt niet méér de man die zegt: in mijn keuken staat een houten tafel, dan die zegt: in mijn keuken staat een gouden tafel.
De waarheid bestaat niet in die kleinigheid: te weten van welke stof de tafel is, wel hierin te weten of er een tafel op de gemelde plaats aanwezig is.
Want die zou zeggen in mijn keuken staat een tafel terwijl in zijn keuken geen tafel hoegenaamd staaf.
F.V. Toussaint van Boelaere.
|
|