Albrecht Rodenbach
In het Vlaanderen dat opkomt voor de onaantastbaarheid van zijn geestelike waarde is Rodenbach de enige in wie de strijder zich verdiepen kan. Hij is degene bij wie de Vlaamse striijd is ontdaan van de Vlaamse toevalligheid en tot het gebod verdiept om op te gaan in de plicht der opeising en beveiliging van het recht der persoonlikheid.
Niets anders dan een worsteling om vereenzelving met de imperatief is het leven geweest van deze jeugdige krijgsman. Want een krijger was hij, niet een burger, in de burgerlike eeuw.
Zijn greep naar het leven was een stoutmoedige. De vlam van de veroveraarsaard joeg door zijn bloed. Hij was de laatste Wiking die voet vatte aan de Vlaamse kust. Zijn brein baadde in de luister van het te vestigen rijk. Was hij een Siegfried? Zou hij zijn wil smeden tot de kling van zijn dromen?
In wapenen, aan de drempel van het Avontuur, aan de eeuwige tweesprong stond hij: vertienvoudigt de vrouw des strijders mannenkracht, dan wel de grote militaire deugd, het coelibaat?
Zijn drang was naar de synthese van kamp en liefde. Door zijn streven toog de mulier peregrina. De liefde sloeg hem. Zooals zij een tol had geheven van Keats, hief zij een tol van hem.
Zijn leven verschoot als een meteoor. Het is hard van de taak te scheiden. Maar werk ooit bij het verzinken het onverzonken ideaal manhaftiger omvat? ‘Kameraad, nicht raisonieren, weer u scherp, en eind als een soldaat!’
De Romantiek was het heimwee van de burger naar droomlanden waar de matheid niet op drukte van zijn beschaving. Rodenbach had er zich uit los gewikkeld door zijn ni het verleden geprojiciëerde toekomstdroom. Niet in een fiktie was voor hem de bevrijding, maar in de voorbereidselen van de strateeg.
Kamp is het wezen van het recht. Had de grootmeester van Der Kampf ums Recht, Rudolf von Jhering, de jongere