Vlaamsche Arbeid. Jaargang 25 [20](1930)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 383] [p. 383] Drie gedichten 's Uchtends 'k Zie tusschen 't wolkenschof Veel helder blauw geschoven; De stad komt 't nevelbad In 't ochtendlicht te boven. De dwaze vogel zit, als elken dag Wanneer er zon is, in mijn zinnen Te zingen en 'k vergeet den sleur Van 't dagelijksch herbeginnen. Rein zelfbedrog en toch Mij welkom bij 't gevoel der velen Die gaan en gaan met rappen stap Om hunne rol te spelen. Een barmeid steekt baar fletsch Verlept gezicht naar buiten: Een mot die uit haar schuilhoek Tegen 't licht komt stuiten. ‘Goed weer, vandaag niet waar?’ Groet iemand - Maar noodlottig, Maar grijs en grauw is 't mij. 't Zal heel den dag zoo zijn En mottig! Gedachtenis Luister met uw harte In het open veld, Als de leeuwrik 't zilver Van zijn lied tot paarlen smelt. [pagina 384] [p. 384] Luister met de zinnen In uw eenzaamheid, Als de liefde 't weefsel Van haar toover om u breit. Laat uw oogen weiden, Wijl ge uw tijd verdroomt, Waar de zon een hemel Met haar regenboog omzoomt. Blijde zijt gij, blijde Dat gij hoort en ziet, Dat gij van de wereld Alwat wonder is geniet. Ik gedenk een leven, Dat gebroken werd. Zelfs mijn lied van vreugde Draagt een wonde diep in 't hart. Zon Als de wolken hunnen weemoed Zullen hebben uitgezucht; Als de regen zijne snaren Zal ontsnoeren in de lucht; Zal er nog een naklank drijven Als een dobber op den stroom. 't Zal de wekroep zijn der oude Liefde tot een zonnedroom. Zonne - schilfers zullen zingen, Doedeldi en doedeldij, In het water langs de straten, In den weemoed diep in mij! Willem Gijssels. Vorige Volgende