in onze geestelijke scheppingen die eigenschappen door te drijven, die door het zakelijke in ons zelf verminkt worden. Mijn overwegingen laat ik neerzijgen uit het hooge oogpunt, gepuurd als dauw, den akker ten believe.
Ha, ha! De ekster kaapt wat schittert!
Ovide heeft me een vingerring en een soldatenknoop getoond, in een eksternest gevonden. Léon moet er nog om lachen, vertelt hij, hoe zijn tamme vogel, - toen Marie, bij het verlaten van haar huis, den sleutel in een spleet van den muur, bij het venster, verborg, - die vlug wist op te pikken en naar eigen huis bracht, als om haar te pesten.
Het is niet goed te begrijpen of zij, de ekster, zich door schijn of schitter laat verleiden. Marie moest daarom den dief geen steentjes nagooien.
De eerste vereischte, de grond van heel mijn eksterverhouding, is de ontknooping van al wat mij aan het plaatselijke kan verstrikken.
Mijn kritiek, die uitsluitend en noodzakelijk op kennis moet voortbouwen, eischte het omramen in het passende midden. Uiterst practisch bracht ze de beste koopwaar aan den man. Kritiek sorteerde de waar, net zooals de koopman de stalen versch uit de fabriek ontvangt: deze voor fijne klanten, gene voor de compacte meerderheid, weer andere voor het janhagel en voor het boerenbedrog.
- Ik geef u een frank, zegt de jager, voor elke ekster die ge neerschiet.
De slimmerd! Waarom doet hij het zelf niet? Misschien omdat een patroon hem duurder te staan komt. Hij waardeert een goede daad met vijf en twintig procent netto-winst, dadelijk op te strijken.
Ik kom weder bij mijn ekster op den boom zitten. Ze was een heelen tijd weggewiekt, uit azen wellicht. Zuiver gaat het bij zoo'n tochtje altijd niet. Laat ons dat potje maar gedekt laten. Overigens niets zoo hatelijk, als op het fornuis de deksels van de potten te gaan lichten.
De blik is opgeklaard. De stralen, zeker en scherp belijnd als door een lens, kennen niet meer hindernis dan een Herziaansche golving.
Waarom vangt men zoo geen heerlijk trillende zonne?
Afzondering, geliefde afzondering, die mij niet neerslaat maar oplicht, als ik dan dankbaar behouden mag de lens van mijn geest, de lens van mijn droom!