ning van de vlaklanders. Met opmonterend woord gaan ze voorbij om even verder de Hermesvleugels aan te binden. En dan: ‘Gut Heil!’ Op onzienbare wieken drijven ze heen, albatrossen over wereld van witte verstarde golven. Voorop de Siegfried: ‘Heil, Sonne! Heil, Licht! Heil, leuchtender Tag'’ Of Brunhilde het jubelt over de klaarten!
En wij? We ‘patschen, rutschen, glitschen’ verder. Links de steile rotswand, rechts de Schöllenen, donderende waterkloof. En de glibberweg helt gevaarlik naar dat onpeilbare. Wat nu? Terug?... Vooruit?...
Daar op eens van de andere kant belletinken, paardgesnuif... om 'n rotsblok verschijnt een slee... en... leeg. De menner op het voorbankje vraagt of hij ons rijden zal. De prijs is bescheiden. Hij zal dan keren, z'n boodschap naar Göschenen doet hij dan later. Afgespannen 't paard, gekeerd de slee... klaar. We stappen in, Knus zitten we op 't kleine bankje, warm met 'n plaid ingebakerd; hij vóór ons, als op 'n sulkey, de benen om 't paard gestrekt. Het lijkt eerst wat griezelig van hoger zit, dat schuiven langs het kokend diep. Maar nu wordt het genieten intens. Dat is wat anders dan zo'n tremmetje. Als wij nú, zo trokken ongetelden door duizend duizend jaren hier.
Nu en dan verre donder: sneeuwval in lentezon. Ik vraag naar dit, naar dat. En vind antwoord kort en rond. ‘Gevaar?’ ‘Och, twintig jaar rijdt hij al hier, hij en 't paard, nee!’ - ‘Lawines? - Die hebben hun gewone pad, hij kent het. En dan aan den weg hier en daar schutmuren. Of, zooals het Urner Loch: 'n gang geslagen dwars door rots.’
Langs de weg staan schoppen neergezet. Om uit te graven waar slee of reiziger door verdwaalde lawine mocht getroffen worden. Zoo heel gehoorzaam en gelijk valt de sneeuw dus niet altoos langs het bestemde pad. Hier en daar stuift het nu als wolken damp daarboven: hij stelt ons gerust:... hij... kent... het!
Urnerloch ligt achter ons, eenzam woeste galerij; Andermatt wordt zichtbaar. Drie mannen komen van boven af. Handen op ineens... snelle wisseling van woorden, voor ons verstaan té snel. Het begrijpen echter volgt al gauw: nog resten van sneeuwwolken stuiven vlak voor ons op... wij staan voor een versperring. Ken aantal blokken en brokken, half huishoog, blijkbaar net te voren neergestort. Daar staan we. De sneeuwkenner stapt af, ik eveneens. We zien 't maar